ECLI:NL:RBDHA:2018:13943
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidscriteria en risico op onmenselijke behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Palestijnse nationaliteit hebbende man afkomstig uit Libanon, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Spanje en België, maar was in augustus 2018 naar Nederland gereisd en had daar een nieuwe asielaanvraag ingediend.
Tijdens de zitting op 15 november 2018 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat er in Spanje sprake was van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure die zouden leiden tot een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag.