ECLI:NL:RBDHA:2018:1393
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in verband met verantwoordelijkheid Duitsland
Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL18.267 en NL18.268, waarbij de rechtbank de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. de Heuvel en mr. H.J. Toonstra, heeft het bestreden besluit genomen op 4 januari 2017, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat hij eerder in dat land asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Duitsland te voorkomen.
Tijdens de zitting op 22 januari 2018 is eiser, ondanks een bericht van zijn afwezigheid, niet verschenen. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen kunnen geven dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet dermate bijzonder waren dat toepassing van de humanitaire clausule gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van het proces-verbaal.