ECLI:NL:RBDHA:2018:13929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
543473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de rechtsgeldigheid van een kerkelijk huwelijk in Eritrea en verzoek tot echtscheiding

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juli 2018, wordt de rechtsgeldigheid van een kerkelijk huwelijk in Eritrea besproken in het kader van een echtscheidingsverzoek. De vrouw, verzoekster, heeft een verzoek ingediend tot echtscheiding en het treffen van een nevenvoorziening met betrekking tot het gezag over hun minderjarige kind. De man, belanghebbende, is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk is opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding.

De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek, een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend als het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is. De vrouw heeft gesteld dat zij en de man een kerkelijk huwelijk hebben gesloten in Eritrea, maar dat dit huwelijk niet is geregistreerd in de 'Kebabi'. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat registratie in de 'Kebabi' niet noodzakelijk is voor de rechtsgeldigheid van een kerkelijk huwelijk in Eritrea. De rechtbank concludeert dat het ontbreken van registratie niet automatisch betekent dat het huwelijk niet rechtsgeldig is.

De rechtbank zal op een nader te bepalen zitting verder ingaan op de vraag of het ontbreken van een afschrift of uittreksel van de kerkelijke huwelijksakte op andere wijze kan worden bewezen, zoals bepaald in artikel 815, lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en roept partijen op voor een vervolg zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 17-8933
Zaaknummer: C/09/543473
Datum beschikking: 18 juli 2018

Scheiding

Beschikking op het op 20 november 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
advocaat: mr. G.O. Perquin te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
zonder bekende woon- en of verblijfplaats binnen en buiten Nederland.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het exploot van betekening van dit verzoekschrift;
- het F9-formulier van de zijde van de vrouw d.d. 27 november 2017.
- het F9-formulier met bijlagen d.d. 8 maart 2018 van de zijde van de vrouw.
Op 18 juni 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en mr. G.O. Perquin vergezeld van een tolk.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen per Staatscourant van 8 mei 2018, niet verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot echtscheiding en het treffen van een nevenvoorziening ten aanzien van het gezag in die zin dat de vrouw alleen met het gezag over na te noemen minderjarige wordt belast, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.

Feiten

-In het systeem ingevolge de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) van de gemeente [woonplaats verzoekster] wordt vermeld dat de vrouw op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] (Eritrea) met de man is gehuwd.
-Uit de vrouw is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
-Kennelijk op grond van voormelde vermelding in het BRP is de man in de geboorteakte als de (juridische) vader van het kind aangemerkt.
-Bij deze rechtbank is eveneens een procedure aanhangig van een door de vrouw ingediend verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man, alsmede de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de verwekker van voornoemde minderjarige (kenmerk C/09/543381 FA RK 17-8891).
-In het BRP staat vermeld dat de vrouw de Eritrese nationaliteit bezit.

Beoordeling

Nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Voordat de rechtbank toekomt aan beoordeling van het echtscheidingsverzoek zal zij gelet op artikel 10:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten beoordelen of het tussen de man en de vrouw gesloten huwelijk als rechtsgeldig in Nederland kan worden erkend.
Uit artikel 10:31 BW volgt dat het uitgangspunt hierbij is, dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (eerste lid van dit artikel). Het vierde lid van dit artikel bevat een vermoeden van rechtsgeldigheid: een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een verklaring hierover is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
De moeder stelt de Eritrese nationaliteit te bezitten en ter zitting is aangevoerd dat zij en haar man tot de Christelijk Orthodoxe religie in Eritrea behoorden. De moeder stelt dat zij een kerkelijk huwelijk hebben gesloten in [huwelijksplaats] in de kerk [naam van de kerk] . Hiervan is een akte opgemaakt. Volgens de vrouw heeft de man die kerkelijke akte in zijn bezit. Zij heeft ook aangegeven dat hun huwelijk niet is geregistreerd in de “Kebabi”. Partijen zijn gehuwd op het platteland in een dorp en kerk op grote afstand gelegen van grotere steden. Dergelijke huwelijken werden volgens haar nooit geregistreerd in de “Kebabi”.
Ter zitting is besproken dat indien geen sprake is geweest van een dergelijke registratie, geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen in Eritrea met als gevolg dat er geen te erkennen huwelijk zou zijn en daarom het verzoek tot echtscheiding zou moeten worden afgewezen.
Mede gelet op een uitspraak van de Raad van State van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1509) rechtsoverweging 5. is de rechtbank nader van oordeel, dat de registratie van een kerkelijk huwelijk in de “Kebabi” niet een vereiste is voor de rechtsgeldigheid van een kerkelijk huwelijk in Eritrea. De inschrijving in de “Kebabi” ziet met name op het bewijs dat er een huwelijk is gesloten. In zoverre komt de rechtbank tot het oordeel dat, hoewel geen registratie van het huwelijk van partijen heeft plaatsgevonden, dit niet tot de conclusie leidt dat het huwelijk daarom niet rechtsgeldig is.
Vervolgens is wel de vraag aan de orde of het niet (kunnen) overleggen van een afschrift of uittreksel van de kerkelijke huwelijksakte op andere wijze kan worden voorzien in het bewijs van het bestaan van het huwelijk zoals is bepaald in artikel 815, lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze vraag is nog niet ter terechtzitting aan de orde geweest. Opmerking verdient dat de vraag of er bewijs is van een huwelijk anders kan worden beantwoord in het kader van een verzoek tot een echtscheiding dan zoals aan de orde in voornoemde uitspraak van de Raad van State.
Deze vraag zal aan de orde komen op een nader te bepalen terechtzitting waarin ook de hiervoor vermelde procedure inzake het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man, alsmede de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de verwekker van voornoemde minderjarige (kenmerk C/09/543381 FA RK 17-8891) gezamenlijk zal worden behandeld.
De rechtbank zal als volgt beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
beslist dat partijen op een nader te bepalen terechtzitting zullen worden opgeroepen ter verdere behandeling van bovenstaande verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de echtscheiding en het gezag aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, bijgestaan door P.J. Kolenbrander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2018.