ECLI:NL:RBDHA:2018:13921
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Burundese eiser wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen over arrestatie en detentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Burundese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1990, heeft op 9 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij had deelgenomen aan demonstraties tegen het Burundese regime en dat hij was gearresteerd en gedetineerd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 19 februari 2018 afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn arrestatie en de vondst van zijn broers in een massagraf ongeloofwaardig werden geacht.
Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 heeft de eiser zijn verhaal toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn nationaliteit en deelname aan demonstraties geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over zijn arrestatie en de omstandigheden rondom de vondst van zijn broers ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de eiser bij terugkeer naar Burundi geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat hij ook geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.