ECLI:NL:RBDHA:2018:13921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
NL18.5063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Burundese eiser wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen over arrestatie en detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Burundese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1990, heeft op 9 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij had deelgenomen aan demonstraties tegen het Burundese regime en dat hij was gearresteerd en gedetineerd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 19 februari 2018 afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn arrestatie en de vondst van zijn broers in een massagraf ongeloofwaardig werden geacht.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 heeft de eiser zijn verhaal toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn nationaliteit en deelname aan demonstraties geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over zijn arrestatie en de omstandigheden rondom de vondst van zijn broers ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de eiser bij terugkeer naar Burundi geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat hij ook geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.P. Hermsen).

ProcesverloopBij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Tevens is J. van Vliet als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Burundese nationaliteit. Zijn echtgenote heeft de Rwandese nationaliteit. Eiser heeft op 9 februari 2016 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij rond 26-27 april 2015 heeft deelgenomen aan drie demonstraties tegen het Burundese regime. Tijdens een van deze demonstraties is hij gearresteerd. Hij heeft vervolgens twee weken in hechtenis gezeten. Tijdens de couppoging van 13 mei 2015 is eiser weer vrijgelaten. Op 13 december 2015 heeft eiser van zijn moeder vernomen dat zijn twee broers zijn opgepakt en afgevoerd. Dezelfde dag heeft eiser hun lichamen in een massagraf ontdekt. Op 3 februari 2016 heeft de politie de compound waar eiser met zijn echtgenote woonde, doorzocht en meerdere mensen gearresteerd. Ze waren op zoek naar eiser maar hebben hem niet gevonden omdat hij zich verscholen had achter afval. Aangezien de autoriteiten naar hem op zoek waren, heeft eiser besloten Burundi te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) deelname aan demonstraties;
3) arrestatie en detentie vanwege de deelname aan een demonstratie;
4) problemen met de autoriteiten vanwege de deelname aan demonstaties;
5) vondst van zijn broers in een massagraf.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit, identiteit en herkomst en over zijn deelname aan demonstraties geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn arrestatie, detentie en de problemen die hij vanwege de deelname aan demonstraties met de autoriteiten heeft gehad alsmede over de vondst van zijn broers in een massagraf heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
Nu de echtgenote van eiser de Rwandese nationaliteit bezit en eiser eerder in Rwanda heeft verbleven, wordt bovendien aangenomen dat het voor eiser mogelijk is om naar Rwanda te gaan, mocht hij dit wensen, en dat niet is gebleken dat hem aldaar een schending van artikel 3 van het EVRM te wachten staat.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de verkeerde conclusie heeft getrokken omtrent de foto die zijn buurman heeft gemaakt van het massagraf waarin zijn broers zijn gevonden. Voorts heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is gearresteerd bij een demonstratie. Tot slot heeft verweerder ten onrechte overwogen dat eiser een vestigingsalternatief in Rwanda heeft.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de broers van eiser in een massagraf zijn gevonden. Ter onderbouwing van deze gebeurtenis heeft eiser een foto overgelegd die zijn buurman tijdens de opgraving van de lichamen van zijn broers zou hebben gemaakt. Wat er ook zij van het tijdstip waarop en het land waarin deze foto is genomen, heeft eiser hiermee de rol van zijn buurman en die van zichzelf nog niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de foto niet overeenkomt met de door eiser afgelegde verklaringen. Op de foto zijn bijvoorbeeld geen omwonenden en naasten te zien die op zoek zijn naar vermisten. Zoals verweerder niet ten onrechte heeft overwogen, heeft het er bovendien alle schijn van dat op de foto sprake is van het begraven in plaats van het opgraven van lichamen. In de besluitvorming heeft verweerder dit voldoende deugdelijk gemotiveerd. Zo heeft verweerder er onder andere op gewezen dat de lichamen nog niet bedekt zijn met zand. Eiser heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op de foto sprake is van het opgraven van lichamen en dat zijn broers in dit massagraf liggen.
6.2.
Verweerder heeft de arrestatie en detentie van eiser vanwege zijn deelname aan een demonstratie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hiertoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser hieromtrent in zijn nader gehoor geen essentiële informatie heeft verstrekt alsmede vaag en algemeen heeft verklaard. In de correcties en aanvullingen op dit gehoor komt eiser alsnog met uitgebreide verklaringen en geeft hij op diverse punten een andere lezing van het gebeurde. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze correcties en aanvullingen de geloofwaardigheid van dit relevante element niet ten goede komen. In de correcties en aanvullingen noch in de zienswijze komt eiser met een goede verklaring waarom hij deze feiten niet reeds ten tijde van zijn gehoor naar voren heeft gebracht. Het enkele feit dat hij de tolk niet goed zou hebben verstaan, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, nu eiser in het nader gehoor heeft aangegeven de tolk goed te hebben verstaan en begrepen. Verder is van belang dat eiser in het aanvullend gehoor op bepaalde punten van zijn relaas weer een andere lezing geeft dan in het nader gehoor. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat eiser over zijn arrestatie en detentie inconsistent heeft verklaard.
6.3.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat eiser bij terugkeer naar Burundi geen gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag noch een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Wat betreft de problemen die zijn echtgenote in Rwanda zou hebben ondervonden, overweegt de rechtbank dat de asielaanvraag van zijn echtgenote bij besluit van 19 februari 2018 is afgewezen. Bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer NL18.5066, is het beroep van zijn echtgenote tegen dit besluit ongegrond verklaard. Gelet hierop, komt eiser ook niet op grond van het asielrelaas van zijn echtgenote in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
6.4.
Nu eiser ter zitting de grond geformuleerd onder punt 3 van de beroepsgronden van 10 april 2018 heeft laten vallen, behoeft de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser een vestigingsalternatief heeft in Rwanda geen nadere bespreking.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel