ECLI:NL:RBDHA:2018:13904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige nationaliteit en herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt Eritrees te zijn, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag als ongegrond beschouwd op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet (Vw), waarbij de gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser ongeloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft verklaard dat hij op jonge leeftijd met zijn ouders naar Soedan is gevlucht en dat hij bij terugkeer naar Eritrea te maken zal krijgen met militaire dienstplicht of vervolging.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser zijn asielaanvraag heeft onderbouwd met documenten, waaronder een familieregistratie van de UNHCR. Echter, de rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende zijn om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank wijst op inconsistenties in de verklaringen van eiser en de onduidelijkheid van de overgelegde documenten. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij afkomstig is uit Eritrea, ondanks zijn pogingen om zijn identiteit te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.