ECLI:NL:RBDHA:2018:13904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL17.11964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige nationaliteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt Eritrees te zijn, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag als ongegrond beschouwd op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet (Vw), waarbij de gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser ongeloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft verklaard dat hij op jonge leeftijd met zijn ouders naar Soedan is gevlucht en dat hij bij terugkeer naar Eritrea te maken zal krijgen met militaire dienstplicht of vervolging.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser zijn asielaanvraag heeft onderbouwd met documenten, waaronder een familieregistratie van de UNHCR. Echter, de rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende zijn om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank wijst op inconsistenties in de verklaringen van eiser en de onduidelijkheid van de overgelegde documenten. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij afkomstig is uit Eritrea, ondanks zijn pogingen om zijn identiteit te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C. Tayib. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard [naam] te zijn, geboren in Halhal, Eritrea en de Eritrese nationaliteit te hebben. Voorts stelt eiser tot de bevolkingsgroep der Bilen en tot de substam Ad Tekhle te behoren. Hij is op jonge leeftijd met zijn ouders naar Soedan gevlucht. Bij terugkeer zal hij de militaire dienstplicht moeten vervullen, in de gevangenis terecht komen of worden gedood, aldus eiser.
3. Verweerder heeft op grond van artikel 31 van de Vw de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- de gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser;
- militaire verplichtingen in Eritrea.
Verweerder heeft de gestelde nationaliteit, herkomst en etniciteit ongeloofwaardig geacht. Daardoor kan ook geen geloof worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen over de problemen die hij in Eritrea stelt te hebben ondervonden. Ten aanzien van eiser is er geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn nationaliteit, herkomst en etniciteit ongeloofwaardig heeft geacht. Hij heeft het originele document van de familieregistratie van de UNHCR en zal deze ter zitting tonen. Hieruit blijkt wie zijn ouders zijn en zijn identiteit en nationaliteit. Hij heeft geprobeerd zijn nationaliteit tijdens de gehoren voldoende aannemelijk te maken, maar hij was erg gespannen en zenuwachtig. Dit heeft hij in de correcties en aanvullingen ook kenbaar gemaakt. Hij heeft niet summier en beknopt verklaard, maar hij weet niet zoveel over Eritrea, omdat hij op zeer jonge leeftijd het land heeft verlaten. Ook heeft hij niet inconsistent verklaard over het verblijf van zijn moeder in Soedan en Eritrea ten tijde van haar zwangerschap en bevalling van hem. Voorts heeft hij juist verklaard over de verschillende stammen en substammen. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeks- en samenwerkingsplicht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser overgelegde kopieën van twee Eritrese identiteitskaarten van zijn gestelde ouders niet op eiser zelf zien en reeds daarom zijn gestelde nationaliteit niet kunnen onderbouwen. Bovendien heeft hij de gestelde familieband met de op de identiteitskaarten vermelde personen niet onderbouwd. De door eiser overgelegde kopie van de UNHCR-familieregistratie is onleesbaar. Ook de foto op het door eiser ter zitting getoonde document is niet goed zichtbaar. Bovendien kan aan dit stuk niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan verbonden wenst te zien, nu eiser heeft verklaard dat deze registratie door de UNHCR is afgegeven op basis van verklaringen van zijn vader. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat niet vaststaat of, en hoe, de UNHCR de opgegeven gegevens heeft gecontroleerd. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de pasfoto op de bij de UNHCR gevraagde individual summary niet duidelijk is, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de individual summary op eiser ziet. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.2
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook met zijn verklaringen zijn nationaliteit, herkomst en etniciteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft eiser tijdens zijn aanvraag en het aanmeldgehoor verschillende geboorteplaatsen opgegeven en is op het individual summary van de UNHCR opgenomen dat eiser is geboren in Girba, Soedan. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat de door eiser overgelegde identiteitskaarten van zijn gestelde ouders reeds voor de geboorte van eiser in Soedan zijn afgegeven. Voor zover eiser daartoe heeft gesteld dat zijn moeder voor de bevalling vanuit Soedan is teruggekeerd naar Eritrea, wordt overwogen dat verweerder deze verklaring terecht niet in lijn heeft geacht met de eerdere verklaring van eiser dat zijn ouders, tot aan het vertrek met eiser naar Soedan, in Eritrea hebben gewoond. Voorts heeft eiser wisselend verklaard over zijn vertrek uit Eritrea. Zo heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser zowel in het aanmeldgehoor als in het eerste gehoor heeft verklaard dat hij vijf of zes jaar oud was, terwijl eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard niet te weten hoe oud hij was en tijdens het aanvullend gehoor dat hij ongeveer drie of vier jaar oud was. Ook heeft verweerder geen geloof hoeven hechten aan de verklaringen van eiser dat hij tot de Bilen-stam behoort. De verklaringen van eiser over de substammen komen niet overeen met informatie uit algemene, openbare bronnen. Voorts staat op de individual summary van de UNHCR vermeld dat eiser behoort tot de Tigre. Dat de vader van eiser, op basis van wiens verklaringen eiser als Tigre is geregistreerd, niet kan lezen en de registratie derhalve niet heeft kunnen controleren, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat eiser tot de Bilen-stam hoort. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat Bilen onder Tigre valt en dat het om die reden op de UNHCR-informatie staat vermeld. Dit strookt echter niet met de eerdere veronderstelling van eiser dat informatie van zijn vader verkeerd zou zijn genoteerd. Bovendien heeft eiser in de zienswijze op het voornemen expliciet naar voren gebracht dat hij een Bilen is en geen Tigre. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser geen Eritrese televisiezenders en -programma’s, bekende Eritrese personen en dingen waar Eritrea om bekend staat heeft kunnen noemen, terwijl eiser tevens heeft verklaard tijdens zijn verblijf in Soedan naar Eritrese televisie te hebben gekeken. Van eiser mocht worden verwacht deze informatie reeds tijdens het nader gehoor naar voren te brengen, in plaats van pas in de correcties en aanvullingen. Voorts mocht aan eiser worden tegengeworpen dat hij niet op de hoogte was van de situatie in Eritrea en of daar nog steeds oorlog is. Eiser heeft immers asiel aangevraagd, omdat hij stelt niet te kunnen terugkeren naar Eritrea. Zoals verweerder ook heeft aangegeven, wordt onderkend dat eiser al op jonge leeftijd Eritrea zou hebben verlaten, maar is het wel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij afkomstig is uit Eritrea. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiser in het vluchtelingenkamp te midden van Eritreeërs is opgegroeid en les heeft gehad van Eritrese docenten. Ook met de ter zitting naar voren gebrachte stelling dat uit het feit dat hij Tigre spreekt blijkt dat hij Eritrees is, heeft eiser zijn nationaliteit en herkomst niet aannemelijk gemaakt, aangezien eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat deze taal alleen in Eritrea wordt gesproken.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij over het voorgaande niet goed heeft kunnen verklaren, omdat hij gespannen en zenuwachtig was, heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit uit de verslagen van de gehoren niet blijkt. Ook in de correcties en aanvullingen is dit niet eerder naar voren gebracht. Verder heeft eiser tijdens het eerste gehoor op de vraag of hij zenuwachtig was, ‘nee’ geantwoord. Bovendien heeft verweerder tijdens de gehoren specifieke vragen gesteld over Eritrea en doorgevraagd op punten die onduidelijk waren. Eiser heeft dan ook, ondanks zijn gestelde zenuwen, voldoende gelegenheid gehad zijn gestelde nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Ook heeft verweerder de door eiser overgelegde informatie nagetrokken bij de UNHCR. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat verweerder niet zou hebben voldaan aan zijn onderzoeks- en samenwerkingsverplichting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van die uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.