ECLI:NL:RBDHA:2018:13902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.19065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 15 oktober 2018 is afgewezen, waarbij aan eiser ook een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en is op 30 oktober 2018 ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

Eiser heeft aangevoerd dat hij Marokko heeft verlaten vanwege een gebrek aan huisvesting en financiële middelen, en dat hij in Marokko te maken heeft gehad met politiegeweld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en herkomst, waardoor zijn claims niet konden worden vastgesteld. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, en dat het inreisverbod rechtmatig is opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Lakjaa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij [naam] heet, geboren is op [geboortedatum] 1996 te Oued Zem en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Hij stelt Marokko te hebben verlaten vanwege een gebrek aan huisvesting, financiële middelen en hulp van de Marokkaanse autoriteiten.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Eiser heeft geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst overgelegd, waardoor zijn gestelde identiteit en herkomst niet definitief kunnen worden vastgesteld. Gelet op zijn taalprofiel heeft verweerder de gestelde nationaliteit van eiser vooralsnog geloofwaardig geacht. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat de financieel-economische motieven van eiser geen asielmotieven zijn. Verweerder heeft verder aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat Marokko wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat in Marokko geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van dat rechtsvermoeden kan worden uitgegaan, aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat Marokko in zijn geval niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, nu er voor hem sprake was van een onhoudbare situatie. Het was voor hem feitelijk onmogelijk om werk te krijgen of een woning te vinden, hetgeen beide essentiële sociale grondrechten zijn. Bij het werk dat hij wel kon doen, verkoop op straat, is hij veelvuldig door de politie lastig gevallen en mishandeld. Hij is zeker vijftien keer mishandeld. Het is zinloos om daarover te klagen, nu dit bij diezelfde politie dient te gebeuren. De behandeling van eiser in Marokko is dan ook in strijd met artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aldus eiser.
Voorts betoogt eiser dat het aan hem opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM, nu hij daardoor zijn broer in Spanje niet meer kan bezoeken.
Eiser stelt verder er nog niet in geslaagd te zijn om identificerende documenten, dan wel medische stukken met betrekking tot zijn hartproblemen over te leggen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens hoofdstuk C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) vormt, bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.2
Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd waarom Marokko wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Dit wordt door eiser niet betwist. Eiser betoogt dat Marokko in zijn specifieke geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.3
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij door de politie zou zijn mishandeld, wordt overwogen dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser hierover te vaag zijn en bij gebrek aan enige nadere toelichting, concretisering, individualisering of onderbouwing niet overtuigen. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij bij de (hogere) autoriteiten heeft geklaagd, dan wel zich tot enige (hulp)instanties heeft gewend. De overige redenen voor vertrek uit Marokko betreffen economische motieven. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat de economische motieven die ten grondslag liggen aan eisers vertrek uit Marokko asielrechtelijke relevantie ontberen en hierin geen aanleiding kan worden gezien om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en - in het verlengde daarvan - in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. Ook de door eiser gestelde medische problemen leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit niet met stukken heeft onderbouwd. Ook ter zitting heeft eiser daartoe geen stukken overgelegd.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser dan ook op goede gronden afgewezen. Nu eiser geen asielmotieven aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd en uit een veilig land van herkomst komt, heeft verweerder tevens de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afdoen met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij daardoor zijn in Spanje woonachtige broer niet kan bezoeken, wordt overwogen dat verweerder zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat tussen eiser en zijn gestelde broer een te beschermen familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat. Voorts is niet gebleken dat de broer van eiser hem niet in Marokko kan bezoeken. Er bestond voor verweerder dan ook geen aanleiding om van het opleggen van het inreisverbod af te zien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen [*]
termijnna de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.