ECLI:NL:RBDHA:2018:13900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.18999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek naar onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 12 oktober 2018, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting die op 30 oktober 2018 plaatsvond. De gemachtigde van eiser was ook afwezig, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser procesbelang had bij zijn beroep. Uit een brief van de staatssecretaris, gedateerd 25 oktober 2018, bleek dat eiser op 18 oktober 2018 met onbekende bestemming was vertrokken. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, waardoor hij geen rechtens te beschermen belang had. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18999

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
2. Verweerder heeft op 25 oktober 2018 een brief aan het dossier toegevoegd en hierin medegedeeld dat eiser op 18 oktober 2018 met onbekende bestemming (hierna: mob) is vertrokken. Verweerder heeft op 23 oktober 2018 aan de Duitse autoriteiten gemeld dat de overdracht van eiser daardoor niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden. De gemachtigde van eiser heeft niet op deze berichten gereageerd en eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. De rechtbank zal dan ook van de juistheid van de mob‑melding uitgaan. De rechtbank overweegt dat, nu eiser mob is vertrokken, eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.