ECLI:NL:RBDHA:2018:13892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.18944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Cubaanse nationaliteit wegens ongeloofwaardigheid relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond had kunnen afwijzen op basis van inconsistenties in de verklaringen van de eiser over zijn vluchtpogingen en de omstandigheden in Cuba. De eiser had drie keer geprobeerd om van Cuba naar de Verenigde Staten te vluchten, maar was telkens aangehouden en gedetineerd. Hij stelde dat hij als 'contrarevolutionair' werd aangemerkt en dat hij bij terugkeer naar Cuba opnieuw gedetineerd zou worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar de overige elementen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig vond. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade zou lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Cubaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij drie keer heeft geprobeerd om over zee van Cuba naar de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) te vluchten, maar dat hij is aangehouden, gedetineerd en beboet. Hij wordt nu in Cuba aangemerkt als ‘contrarevolutionair’, waardoor hij nog eens zeven à acht keer is aangehouden, gedetineerd en bij de overheid nergens werk krijgt. Tijdens zijn detenties is hij geslagen. Ook zijn de Cubaanse autoriteiten op de hoogte van zijn asielaanvraag in Nederland. Bij terugkeer zal hij opnieuw worden gedetineerd, maar dan voor een veel langere periode, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- 3 vluchtpogingen uit Cuba via het water en aansluitende detenties;
- autoriteiten van Cuba zijn op de hoogte van de asielaanvraag van eiser.
Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser veel vage, summiere en inconsistente verklaringen heeft afgelegd.
Ten aanzien van eiser is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Voorts betoogt eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer in negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten zal komen te staan, nu eiser in Nederland lid is geworden van de politieke organisatie Cuba Decide. Eiser wijst er daarbij op dat het klopt dat uit algemene landeninformatie niet blijkt dat leden van Cuba Decide door de Cubaanse autoriteiten worden vervolgd. Dit komt echter doordat de landeninformatie achterloopt en de activiteiten van Cuba Decide een nieuwe ontwikkeling zijn. Uit de algemene landeninformatie blijkt echter wel dat politieke opposanten en politieke activisten gevangen worden genomen. De activiteiten van Cuba Decide vallen hier volgens de Cubaanse autoriteiten ook onder. Voorts is de oprichter van de voorloper van de Cuba Decide door de Cubaanse autoriteiten vermoord. Het is heel goed mogelijk dat de Cubaanse autoriteiten actief achterhalen wie lid is van en actief is voor deze beweging, aldus eiser.
Eiser betoogt voorts dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag als kennelijk ongegrond is verklaard.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser op verscheidene punten met betrekking tot zijn drie vluchtpogingen inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser aanvankelijk tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij begin 2016, medio 2016 en eind 2017 heeft geprobeerd te vluchten, maar tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat dit in augustus 2016, begin 2017 en eind 2017 was. Hoewel in het FMMU-advies van 1 februari 2018 staat vermeld dat eiser heeft aangegeven moeite te ervaren met het terughalen en plaatsen van exacte data, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat wel mag worden verwacht dat eiser de vluchtpogingen, gelet op de ingrijpendheid ervan, nader in het jaar kan plaatsen. Vooral ten aanzien van de laatste vluchtpoging die, naar eiser later heeft verklaard, in november 2017 en dus niet lang voor het vertrek van eiser zou hebben plaatsgevonden, mag een concretere tijdsbepaling worden verwacht. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser in zijn vrije asielrelaas tijdens het Nader gehoor heeft verklaard dat hij twee à drie maanden heeft vastgezeten na zijn eerste vluchtpoging, terwijl hij later in het Nader gehoor en in het Aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij toen maar één maand gedetineerd was. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over de locatie waar hij vast heeft gezeten inconsistent mogen achten. Zo heeft eiser tijdens het Nader gehoor verklaard dat hij na alle drie de vluchtpogingen naar de Bahia Honda gevangenis is gebracht, terwijl hij tijdens het Aanvullend gehoor heeft verklaard na de tweede en derde vluchtpoging (ook) in een andere gevangenis te zijn geplaatst. Verweerder heeft reeds gelet op voorgaande inconsistenties de gestelde vluchtpogingen en de daaruit volgende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De vragen of eiser zijn vluchtpogingen met een vlot, bootje of speedboot heeft ondernomen en of hij de derde keer door de Cubaanse of Amerikaanse autoriteiten is opgepakt, doen daar niet aan af.
5.2
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van de asielaanvraag van eiser. De door eiser overgelegde verklaring van de Cubaanse autoriteiten waaruit die kennis zou blijken, is een kopie en kan reeds daarom niet op echtheid worden onderzocht. Voorts zou die verklaring zijn opgesteld op 20 januari 2018. Eiser had Cuba op dat moment echter nog niet verlaten. Er kan derhalve niet van de inhoud van het document worden uitgegaan. De enkele stelling van eiser dat de datum een kennelijke verschrijving is, is speculatief.
5.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Cuba een risico loopt op vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Ten aanzien van de door eiser overgelegde documenten over de door andere terugkeerders ondervonden problemen, wordt overwogen dat los van de vraag of dit authentieke documenten betreffen, hieruit niet kan worden afgeleid dat specifiek eiser heeft te vrezen bij terugkeer naar Cuba. Eiser heeft ook niet met overige documenten aangetoond dat bij terugkeer door de Cubaanse autoriteiten wordt gekeken naar de gegevens in het paspoort en dat daaruit de conclusie zou worden getrokken dat eiser in Nederland asiel heeft aangevraagd. Voorts is niet gebleken dat eiser betrokken is geweest bij contrarevolutionaire activiteiten. Het enkele lidmaatschap bij Cuba Decide, hetgeen door verweerder niet wordt betwist, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat elk lid van Cuba Decide in Cuba wordt vervolgd. Verweerder heeft er voorts niet ten onrechte op gewezen dat eiser een zeer marginale rol heeft binnen Cuba Decide en daarbinnen geen hoge functie heeft bekleed.
Nu verweerder het lidmaatschap en deelname aan activiteiten van Cuba Decide in Nederland geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser daarover nader te horen.
5.4
Verweerder heeft in het voornemen gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd dat de overwegingen uit het voornemen deel uitmaken van dit besluit. Verweerder is vervolgens ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Eiser is in de zienswijze niet ingegaan op de kennelijk ongegrondheid van de aanvraag, zodat verweerder hierop in het bestreden besluit evenmin op is ingegaan. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Voor zover eiser heeft gesteld dat zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen, gelet op zijn verklaringen over Cuba Decide, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft aan de kennelijke ongegrondheid de verklaringen van eiser in het kader van het asielrelaas ten grondslag gelegd en heeft gesteld dat deze verklaringen kennelijk inconsequent en tegenstrijdig, kennelijk vals en duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst zijn. Hierbij is betrokken dat eiser een verklaring heeft overgelegd dat de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn asielaanvraag die is gedateerd op 20 januari 2018, terwijl eiser pas op 24 januari 2018 is uitgereisd. Nu uit voorgaande is gebleken dat verweerder de verklaringen van eiser in dat kader inconsequent en tegenstrijdig heeft mogen achten, heeft verweerder de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.