ECLI:NL:RBDHA:2018:13887
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had op 2 november 2017 een visum aangevraagd om haar zus in Nederland te bezoeken, maar haar aanvraag werd op 14 november 2017 afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet had aangetoond wat het doel van haar verblijf was en dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Bovendien was er volgens de minister geen sociale en economische binding met Pakistan, waardoor de kans op tijdige terugkeer naar haar land van herkomst niet gewaarborgd was.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel degelijk een agrarisch bedrijf heeft en dat haar verblijf bij haar zus duidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister in redelijkheid kon stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat zij voldoende binding had met Pakistan, wat zij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor het visum moest worden afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 november 2018, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.