ECLI:NL:RBDHA:2018:1388
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Ivoriaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht te voorkomen.
Tijdens de zitting op 18 januari 2018 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er problemen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie daar niet vergelijkbaar is met die in Griekenland, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser en dat er geen aanwijzingen zijn voor systematische tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Italië onevenredig zou zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.