ECLI:NL:RBDHA:2018:13855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17-15941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van onofficiële documenten bij aanvragen voor nareis en gezinshereniging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die de echtgenote is van referent, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar kinderen in het kader van nareis. De aanvragen werden afgewezen omdat verweerder stelde dat de feitelijke gezinsband niet met officiële documenten was onderbouwd. Eiseres voerde aan dat zij en referent een traditioneel huwelijk hadden, waarvoor geen officiële huwelijksakte was opgemaakt, en dat de overgelegde onofficiële documenten, zoals foto's en verklaringen, voldoende bewijs vormden voor de gezinsband.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat hij de onofficiële documenten had betrokken bij zijn beoordeling, ondanks zijn nieuwe gedragslijn die dit wel toestaat. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom hij geen aanvullend onderzoek had aangeboden naar de identiteit van de kinderen en de gezinsband met referent. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de onofficiële documenten in de beoordeling betrokken moeten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15941
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, geboren op [geboortedatum 1] , mede ten behoeve van

[eiser 1], geboren op [geboortedatum 2] ,
[eiser 2], geboren op [geboortedatum 3] ,
[eiser 3], geboren op [geboortedatum 3] ,
van Eritrese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van [referent] (hierna: referent) voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aan eiseres en de kinderen afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Referent is verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres en de kinderen beogen verblijf bij referent. Eiseres stelt de echtgenote te zijn van referent. Verder stelt eiseres dat zij en referent de ouders zijn van de kinderen. Referent is bij besluit van 11 juli 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat referent de feitelijke gezinsband met eiseres en met de kinderen niet met officiële documenten heeft onderbouwd en hij niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood is om die documenten te kunnen overleggen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die afwijzing van de aanvragen gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder in strijd handelt met artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (PbEU 2003, L 251, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) door enkel bewijsnood aan te nemen indien het ontbreken van officiële documenten niet aan de vreemdeling is toe te rekenen. Een beslissing tot afwijzing van een verzoek om nareis mag niet louter gebaseerd zijn op het ontbreken van officiële bewijsstukken.
Tussen referent en eiseres is sprake van een traditioneel huwelijk waarbij geen officiële huwelijksakte is opgemaakt. Verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de verklaringen van eiseres en referent dat sprake is van een huwelijk, de overgelegde foto en de aan hem aangeboden filmopname van de huwelijksceremonie. Eiseres heeft erop gewezen dat uit de artikelen 518-521 van de Eritrean Civil Code blijkt dat ook traditionele huwelijken worden erkend in Eritrea. Op grond van artikel 556 van de Eritrean Civil Code heeft elke huwelijksvorm dezelfde juridische status.
Daarnaast heeft eiseres de doopaktes en vaccinatieboekjes van de kinderen overgelegd. De geboortes van de kinderen zijn niet officieel geregistreerd en dat is volgens eiseres ook niet gebruikelijk in Eritrea.Verweerder erkent dat eiseres zich niet zelf tot de Eritrese autoriteiten kan wenden. Eisers vinden het dan ook onbegrijpelijk dat verweerder stelt dat van eiseres verwacht mag worden dat zij paspoorten voor de kinderen aanvraagt.
3.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet volgt dat eiseres geen documenten hoeft te overleggen om de gezinsband aan te tonen. Volgens verweerder gaat dit artikel over de situatie dat een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen, terwijl dat bij eiseres niet is gebleken. Daarom is artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgens verweerder niet van toepassing.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van officiële documenten ter onderbouwing van haar familierechtelijke band met referent en van de identiteit van de kinderen haar niet is toe te rekenen.
Verweerder verwijst naar het algemene ambtsbericht over Eritrea van 6 februari 2017 (hierna: het ambtsbericht), waarin staat dat religieuze huwelijksaktes door de autoriteiten niet worden erkend als officiële huwelijksaktes, maar wel gebruikt worden als brondocumenten om een huwelijk te laten registreren bij de burgerlijke stand. Voor de registratie van een kerkelijk huwelijk bij de burgerlijke stand is de registratie in het familieregister van de Kebabi-autoriteiten vereist.
Volgens verweerder hadden referent en eiseres blijkens het ambtsbericht voor de kinderen een paspoort kunnen aanvragen. Daarnaast had de identiteit van de kinderen met een geboorteakte met foto kunnen worden aangetoond, omdat het in Eritrea verplicht is een kind binnen drie maanden na de geboorte te laten registreren.
De overgelegde kopieën van de doopaktes en de kopieën van de vaccinatiebewijzen van de kinderen zijn volgens verweerder niet relevant, omdat geen bewijsnood wordt aangenomen voor de registratie van de geboortes en het overleggen van de geboorteaktes van de kinderen. Omdat er geen sprake is van bewijsnood, stelt verweerder dat hij niet de mogelijkheid van DNA-onderzoek dan wel een identificerend gehoor hoeft te geven.
3.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) blijkt dat verweerder een nieuwe vaste gedragslijn volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. Die vaste gedragslijn is daarom ook van toepassing op de aanvragen van eiseres. Die vaste gedragslijn houdt kort gezegd in dat verweerder bereid is om onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling zijn gestelde familierelatie met de referent aannemelijk heeft gemaakt. Dat betekent dat verweerder bereid is ook aanvullend onderzoek naar de familierelatie aan te bieden als die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. Verweerder doet dit nu ongeacht of die vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert om officiële documenten te kunnen overleggen.
Uit het voorgaande volgt dat in het midden kan blijven of verweerder terecht van eiseres heeft verlangd dat zij aannemelijk maakt dat zij in bewijsnood verkeert om officiële documenten te overleggen en of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres die bewijsnood niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het bestreden besluit volgt immers niet dat verweerder overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn ook onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of eiseres haar gestelde familierelatie met referent en de identiteit van de kinderen aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft al daarom het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
3.3
Verweerder heeft in zijn verweerschrift alsnog een standpunt ingenomen over de onofficiële documenten die eiseres heeft overgelegd. De rechtbank zal daarom beoordelen of dat aanvullende standpunt grond biedt om het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
3.4
Niet in geschil is dat eiseres haar identiteit heeft aangetoond met een kopie van haar identiteitskaart.
3.5
Over het gestelde huwelijk tussen eiseres en referent heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zij enkel een foto heeft overgelegd om het gestelde huwelijk aan te tonen en dat een foto onvoldoende is om het gestelde huwelijk aan te tonen.
3.6
Over de gestelde identiteit van de kinderen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde religieuze doopakten en vaccinatieboekjes niet kunnen worden aangemerkt als substantieel bewijs. Daartoe heeft verweerder betoogd dat deze bewijsstukken alleen in kopie zijn overgelegd, waardoor de documenten niet op echtheid onderzocht kunnen worden. Verder stelt verweerder dat niet is gebleken dat de bewijsstukken zijn afgegeven op grond van een brondocument uit het land van herkomst, maar dat het lijkt alsof de bewijsstukken zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van een contra-indicatie, omdat de geboortedata van [eiser 1] en [eiser 2] op de doopakte niet overeenkomen met de geboortedata in het vaccinatieboekje. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om aanvullend onderzoek aan te bieden naar de identiteit van de kinderen en de feitelijke gezinsband met referent.
3.7
De rechtbank is van oordeel dat het aanvullende standpunt van verweerder geen grond biedt om het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te passeren.
Eiseres heeft terecht erop gewezen dat zij niet enkel een foto van het gestelde huwelijk heeft overgelegd, maar dat zij verweerder ook erop heeft gewezen dat zij een filmopname heeft van de huwelijksceremonie en dat zij verweerder heeft aangeboden om die op te sturen. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.
Verder heeft verweerder met zijn standpunt dat de foto van het huwelijk onvoldoende is om het gestelde huwelijk aan te tonen, een onjuist toetsingskader gehanteerd. Volgens zijn vaste gedragslijn, zoals die is uiteengezet in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, moet verweerder immers beoordelen of hij de overgelegde onofficiële documenten, zoals de foto, maar ook de aangeboden filmopname en de afgelegde verklaringen, als voldoende substantieel bewijs beschouwt van het gestelde huwelijk om een aanvullend onderzoek aan te bieden, bijvoorbeeld door het houden van een identificerend gehoor. Uit punt 6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 blijkt dat beeldmateriaal zoals foto’s en filmmateriaal een van de voorbeelden is van onofficiële documenten die verweerder betrekt bij zijn beoordeling. Die beoordeling heeft verweerder in dit geval niet gedaan.
Bij die beoordeling is verder van belang dat eiseres heeft gesteld dat sprake is van een traditioneel huwelijk, dat daarvan geen aktes worden opgemaakt en dat zij onderbouwd heeft betoogd dat een traditioneel huwelijk door de Eritrese autoriteiten wel wordt erkend. De verklaringen van referent over dat huwelijk zal verweerder dus ook moeten betrekken bij zijn beoordeling of aanleiding bestaat om aanvullend onderzoek aan te bieden.
Dat de overgelegde doopaktes en vaccinatieboekjes van de kinderen alleen in kopie zijn overgelegd, en daardoor niet op echtheid kunnen worden onderzocht, biedt geen grond voor het oordeel dat die documenten om die reden niet kunnen worden aangemerkt als substantieel bewijs dat aanleiding geeft voor het verrichten van nader onderzoek. Als de inhoud van die documenten een bevestiging geeft voor de gestelde identiteit van de kinderen, kan het gegeven dat de echtheid van die documenten niet kan worden vastgesteld, juist een aanleiding zijn om nader onderzoek aan te bieden, bijvoorbeeld een DNA-onderzoek, om meer zekerheid te verkrijgen dat de kinderen daadwerkelijk de kinderen van referent zijn.
Dat niet is gebleken dat de doopaktes en vaccinatieboekjes zijn afgegeven op basis van een officieel Eritrees brondocument, biedt evenmin grond voor het oordeel dat die documenten om die reden niet kunnen worden aangemerkt als substantieel bewijs dat aanleiding geeft voor het verrichten van nader onderzoek. Uit punt 6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 blijkt welke onofficiële documenten verweerder betrekt bij zijn beoordeling van de gestelde identiteit van een Eritrese vreemdeling. Dat zijn bijvoorbeeld documenten van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), documenten van derde landen, schoolpassen, diploma’s, en getuigenverklaringen. Ook dat zijn documenten waaraan geen officieel brondocument van de Eritrese overheid ten grondslag ligt. Bovendien heeft verweerder daarbij ook expliciet vaccinatieboekjes, zoals eisers hebben overgelegd, als voorbeeld genoemd van een onofficieel document dat hij bij zijn beoordeling betrekt.
Het standpunt van verweerder dat het erop lijkt dat de doopaktes en vaccinatieboekjes zijn afgegeven op basis van eigen verklaringen kan niet worden gevolgd, omdat een deugdelijke motivering daarvoor ontbreekt. Voor zover er al van kan worden uitgegaan dat deze documenten zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen, betekent dat overigens niet dat aan die documenten geen enkele betekenis toekomt. Zoals blijkt uit punt 6.1 van de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, beoordeelt verweerder het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent hij aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten en verklaringen.
Verder heeft eiseres terecht erop gewezen dat in de doopakte en het vaccinatieboekje van [eiser 2] geen verschil in geboortedatum voorkomt, zoals verweerder stelt.
In de doopakte en het vaccinatieboekje van [eiser 1] is dat wel het geval. In het vaccinatieboekje van [eiser 1] staat als geboortedatum [geboortedatum 4] en in de doopakte van [eiser 1] staat als geboortedatum [geboortedatum 2] . Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat daarom sprake is van een contra-indicatie en al daarom geen aanleiding bestaat voor het aanbieden van nader onderzoek, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (onder punt 6.1) blijkt dat verweerder volgens zijn vaste gedragslijn afziet van het aanbieden van aanvullend onderzoek als sprake is van een contra-indicatie. Verweerder heeft niet nader uiteengezet in welke gevallen hij een contra-indicatie aanneemt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 blijkt dat hij slechts één voorbeeld heeft genoemd, namelijk als een vreemdeling een kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd en heeft gesteld dat hij geen bewijs van inschrijving in het register van de Eritrese burgerlijke stand kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven, maar eerder heeft verklaard dat zijn huwelijk wel is ingeschreven. Die situatie doet zich hier niet voor.
Op grond van artikel 4:82 Awb kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. Verweerder heeft niet in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, Awb neergelegd in welke gevallen hij een contra-indicatie aanneemt, en om die reden geen aanvullend onderzoek naar de identiteit of gezinsband aanbiedt. Verweerder had daarom moeten motiveren waarom hij in dit concrete geval een contra-indicatie heeft aangenomen en waarom hij, na afweging van alle betrokken belangen, ervoor heeft gekozen geen aanvullend onderzoek aan te bieden. Bovendien had verweerder moeten motiveren waarom het verschil in geboortedatum in de doopakte en het vaccinatieboekje van [eiser 1] ertoe leidt dat hij ook de doopaktes en vaccinatieboekjes van [eiser 2] en [eiser 3] niet in aanmerking neemt. Omdat verweerder dat heeft nagelaten, heeft hij ondeugdelijk gemotiveerd dat de overgelegde doopaktes en vaccinatieboekjes geen aanleiding geven voor het aanbieden van nader onderzoek.
Bij de hiervoor bedoelde belangenafweging zal verweerder ook moeten betrekken dat aanvullend onderzoek in de vorm van een DNA-test, als daaruit blijkt dat eiseres en referent de biologische ouders zijn van de kinderen, ook een nader indicatief bewijs zal zijn voor het gestelde huwelijk tussen eiseres en referent.
3.8
Nu geen aanleiding bestaat voor het toepassen van artikel 6:22 Awb, slaagt de beroepsgrond.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van haar bezwaarschrift.
4.1
Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvragen afgewezen uitsluitend op de grond dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar gestelde huwelijk en van de identiteit van de kinderen en zij niet heeft aangetoond dat zij in bewijsnood is om die documenten te kunnen overleggen.
Gelet op de onofficiële documenten die eiseres had overgelegd en de filmopname die zij had aangeboden ter onderbouwing van haar gestelde huwelijk met referent en de verklaringen van eiseres en referent daarover, en de onofficiële documenten ter onderbouwing van de identiteit van de kinderen, is er, mede gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, geen grond voor het oordeel dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was en dat op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden.Daarom heeft verweerder eiseres of referent ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2, 7:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid, Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
6. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 168,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.002,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.