ECLI:NL:RBDHA:2018:13835
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Eritrese nationaliteit en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Eritrese eiser in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die eerder asiel had aangevraagd in Zwitserland, stelde dat hij bij terugkeer naar Zwitserland gevaar liep op (indirect) refoulement, omdat hij Eritrea illegaal had verlaten en de Zwitserse autoriteiten zijn aanvraag eerder hadden afgewezen zonder beroep. De rechtbank heeft op 19 oktober 2018 de zitting gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan door rechter R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier E.H. Kalse-Spoon.