ECLI:NL:RBDHA:2018:13830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoeker, met V-nummer [V-nummer], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER op 24 april 2018 was afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat er op zijn bezwaarschrift was beslist.

De zitting vond plaats op 6 november 2018, maar zowel verzoeker als verweerder waren niet verschenen. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder had in een brief van 29 oktober 2018 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek, omdat er een hoorzitting gepland zou worden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen geschil was over de uitzetting van verzoeker en besloot het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Verweerder werd verboden verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat er op het bezwaarschrift was beslist. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 501,-, en het griffierecht van € 170,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3710
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Singh),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder is ook niet verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 29 oktober 2018 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht omdat verweerder van plan is een hoorzitting te plannen.
3. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden totdat op het bezwaarschrift is beslist.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 501,-.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 20 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.