Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:
[verzoeker 1]
[verzoeker 2] ,
Overwegingen
[erflater] ,
[erflater]te verwerpen. 1 1 1
Rechtbank Den Haag
In deze beschikking van de kantonrechter te Den Haag, gedateerd 18 september 2018, wordt het verzoek behandeld van twee verzoekers die optreden als wettelijk vertegenwoordigers van een minderjarige. De zaak betreft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een situatie waarin de minderjarige niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De erflater is op een bepaalde datum in 2017 overleden, en op 2 augustus 2018 is er een verzoekschrift ingediend. De kantonrechter moet vaststellen of hij rechtsmacht heeft op basis van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De kantonrechter overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, wat in dit geval niet het geval is. Er wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van een uitzonderlijk geval waarin de Nederlandse rechter zich bevoegd acht vanwege de verbondenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer. De verzoeker heeft in een brief aangegeven dat er mogelijk sprake is van een uitzonderlijk geval, maar de kantonrechter concludeert dat dit niet het geval is.
De kantonrechter verklaart zich onbevoegd, omdat er onvoldoende verbondenheid is met de Nederlandse rechtssfeer. Het enkele feit dat de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit bezitten, is niet voldoende om rechtsmacht te vestigen. De beschikking eindigt met de mededeling dat tegen deze beslissing hoger beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.