ECLI:NL:RBDHA:2018:13783
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese vreemdeling wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Eritrese vreemdeling die een beroep had ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.S. Yap, stelde dat hij de Eritrese nationaliteit bezat en dat hij geboren was op een bepaalde datum. De aanvraag voor de mvv was ingediend door zijn referent, die zich als zijn biologische ouder had gepresenteerd. De aanvraag was echter afgewezen omdat eiser geen documenten had overgelegd die zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent konden aantonen.
Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bewijsnood verkeerde, ondanks zijn argumenten dat hij geen documenten kon overleggen vanwege zijn verblijf in Ethiopië en het ontbreken van officiële registratie in Eritrea. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris een nieuw beoordelingskader had geïntroduceerd voor nareisaanvragen, waarbij ook indicatief bewijs in aanmerking werd genomen. Echter, eiser had geen substantieel indicatief bewijs kunnen overleggen dat zijn identiteit bevestigde.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser zijn identiteit niet had aangetoond en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank oordeelde ook dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van eiser niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.