ECLI:NL:RBDHA:2018:13749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
SGR 18/2005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank inzake kinderbijslag voor kinderen met buitenlandse verblijfplaats

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een moeder die in Nederland verblijft met haar kinderen, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Svb, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van een voorschot kinderbijslag voor haar kinderen werd ongegrond verklaard. De Svb had eerder op 23 november 2017 een voorschot kinderbijslag verleend voor het derde kwartaal van 2017, maar had de aanvraag voor kinderbijslag voor haar oudste kind, [X], uitgesteld in afwachting van informatie uit België, waar de vader van [X] woont. Eiseres stelde dat de Svb niet tijdig op haar aanvraag had beslist en dat zij recht had op een dwangsom.

De rechtbank overwoog dat het primaire besluit van de Svb, dat op 23 november 2017 was genomen, een beslissing voor beide kinderen inhield, maar dat de kinderbijslag voor [X] nog niet kon worden uitbetaald vanwege het ontbreken van noodzakelijke informatie. De rechtbank oordeelde dat de Svb op juiste gronden had besloten om alleen een voorschot voor [Y] te verstrekken. Eiseres had ter zitting verklaard dat zij geen gronden wenste aan te voeren tegen het definitieve besluit van 19 december 2017, waardoor het beroep niet mede betrekking had op dit besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen dwangsommen waren verbeurd, omdat de Svb tijdig had gereageerd op de ingebrekestelling van eiseres.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 november 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een voorschot kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017 verleend.
Bij besluit van 27 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Sinds 20 juli 2017 verblijft eiseres weer met haar kinderen [X], geboren op [geboortedatum] 2008, en [Y], geboren op [geboortedatum] 2015, in Nederland. Daarvoor heeft zij enige tijd met haar kinderen in Frankrijk bij haar ex-partner, tevens de vader van [Y], gewoond. De vader van [X] is woonachtig is België.
2. Op 20 juli 2017 heeft de Svb een aanvraag van eiseres om kinderbijslag voor haar kinderen [X] en [Y] ontvangen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij vanaf augustus 2017 recht heeft op kinderbijslag. Daarbij is aan eiseres een voorschot voor [Y] verleend over de maanden augustus en september 2017, omdat de kinderbijslag voor [X] nog niet kon worden uitbetaald, aangezien daarvoor nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren. Verweerder heeft informatie opgevraagd bij de zusterorganisatie in België, omdat op grond van de werkzaamheden van de vader van [X] recht op kinderbijslag in België bestaat. Zodra die informatie is ontvangen, wordt eiseres nader geïnformeerd over het recht op kinderbijslag voor [X].
4. Bij besluit van 19 december 2017 heeft verweerder een definitieve beslissing gegeven over de kinderbijslag voor [X] en [Y]. Dit besluit berust op het standpunt dat eiseres vanaf het derde kwartaal van 2017 recht heeft op kinderbijslag. Ten aanzien van het recht op kinderbijslag voor [Y] verwijst verweerder naar het primaire besluit. Voor [X] bestaat er volgens verweerder met voorrang recht op kinderbijslag in België. De kinderbijslag in België is hoger dan in Nederland. Hierdoor komt er over het derde kwartaal van 2017 geen aanvullende kinderbijslag tot uitbetaling. Voor de uitbetaling van het vierde kwartaal van 2017 is verweerder nog in afwachting van het bedrag over de maand december 2017.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat verweerder op het moment van het nemen van het primaire besluit nog niet de beschikking had over de Belgische kinderbijslagbedragen voor [X] om ook voor haar een voorschot te kunnen verlenen. Verweerder is derhalve van mening dat op juiste gronden is besloten alleen een voorschot voor [Y] te verstrekken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient het definitieve besluit van 19 december 2017 gekwalificeerd te worden als een vervanging van het primaire (voorschot)besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep in beginsel mede betrekking te hebben op het vervangende besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen daarbij in dit geval onvoldoende belang, aangezien eiseres ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij geen gronden wenst aan te voeren tegen het definitieve besluit van 19 december 2017. De rechtbank zal het beroep derhalve niet mede betrekking laten hebben op laatstgenoemd besluit.
7.1
Eiseres stelt dat niet tijdig op haar aanvraag is beslist en dat verweerder haar daarom een dwangsom verschuldigd is. Eerst met het definitieve besluit van 19 december 2017 heeft verweerder een beslissing voor beide kinderen genomen.
7.2
Bij besluiten van 27 november 2017 en 18 december 2017 heeft verweerder eiseres te kennen gegeven dat geen sprake is van het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
8.1
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8.2
Gelet op het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank voornoemde besluiten van 27 november 2017 en 18 december 2017 mede betrekken in haar beoordeling.
8.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 22 november 2017 in gebreke heeft gesteld in verband met het volgens haar niet tijdig beslissen op de door haar ingediende aanvraag.
8.4
Nog daargelaten de vraag of op de dag van de ingebrekestelling de beslistermijn was verstreken, heeft verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling van 22 november 2017 een besluit genomen. Dit betreft het primaire besluit van 23 november 2017 waartegen eiseres ook bezwaar heeft gemaakt. Anders dan eiseres betoogt, behelst het primaire besluit een beslissing voor zowel [Y] als [X]. In dat besluit is immers ten aanzien van beide kinderen bepaald dat er recht op kinderbijslag bestaat, maar dat de kinderbijslag voor [X] nog niet tot uitbetaling kan komen omdat de Svb in afwachting is van informatie uit België in verband met een recht op kinderbijslag aldaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het betoog van eiseres faalt.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.