ECLI:NL:RBDHA:2018:1368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
09/797147-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in inbraakzaak door gebrek aan overtuigend bewijs van betrokkenheid verdachte

Op 23 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een bedrijfspand te Katwijk op 15 mei 2015. De officier van justitie had primair inbraak in vereniging ten laste gelegd, subsidiair poging tot inbraak en meer subsidiair lokaalvredebreuk. Tijdens de zitting werd een bloedspoor aangetroffen op een stuk papier in het kantoor van het bedrijfspand, dat DNA-materiaal van de verdachte bevatte. De officier van justitie betoogde dat dit bloedspoor als daderspoor kon worden beschouwd, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, het bloedspoor op het verplaatsbare object (het papier) niet voldoende bewijs opleverde voor de tenlastelegging. De rechtbank wees op de mogelijkheid dat het papier door iemand anders op de plaats delict was achtergelaten. De verdachte had verklaard dat hij vaak een bloedneus kreeg en dat het papier met bloed door hem was weggegooid, wat niet kon worden uitgesloten.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797147-16
Datum uitspraak: 23 januari 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 september 2017 (pro forma) en
9 januari 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.W. Lagraauw, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Katwijk tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een Turkse herdershond en/of een printer, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen herdershond en/of
printer onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een metalen schuifdeur
open te breken en/of het hok van de herdershond te openen en/of het glas in
de deur van het kantoor te verbreken;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Katwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een (bedrijfs)pand gelegen aan/bij de [adres 2] ) weg te nemen een printer en/of een of meer (andere) goederen, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen,
  • naar dat pand is toegegaan,
  • waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), een slot van een toegangsdeur tot voornoemd pand heeft/hebben geforceerd en/of (vervolgens)
  • voornoemd pand is/zijn binnengegaan en/of voornoemd pand heeft/hebben doorzocht en/of
  • heeft/hebben geprobeerd de toegangsdeur tot een kantoorruimte in voornoemde pand te forceren en/of een ruit in die toegangsdeur heeft/hebben verbroken en/of (vervolgens)
  • een printer uit voornoemde kantoorruimte heeft/hebben gehaald en in de nabijheid van de toegangsdeur tot het pand geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,in een besloten lokaal/besloten erf, gelegen
aan de [adres 2] en in gebruikbij [bedrijf] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s)
wederrechtelijk is binnengedrongen;

3.Beoordeling van de tenlastelegging

3.1
Inleiding
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijfspand te Katwijk in de nacht van 15 op 16 mei 2015.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd inbraak in vereniging in dit bedrijfspand, subsidiair is hem poging tot inbraak ten laste gelegd en meer subsidiair lokaalvredebreuk.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem subsidiair ten laste gelegde poging tot inbraak.
Daartoe heeft de officier van justitie verwezen naar het bloedspoor dat is aangetroffen op een stuk papier van A3 formaat dat op de vloer lag van de kantoorruimte in het bedrijfspand. Het bloedspoor bevat DNA-materiaal van verdachte. De officier van justitie heeft betoogd dat het papier waarop het bloed is aangetroffen op zichzelf beschouwd een verplaatsbaar object is, dat op zichzelf niet zonder meer bewijst dat verdachte het hem verweten strafbare feit heeft begaan, maar dat het bloedspoor desondanks kan worden beschouwd als daderspoor. Het papier is immers aangetroffen in het kantoor dat zich boven in het bedrijfspand bevindt, waarvan de toegangsdeur is geforceerd en waarin gezocht is, spullen zijn verplaatst en waaruit de printer is meegenomen en naar de toegangsdeur beneden is verplaatst.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen die in het bedrijfspand zijn verricht, leidt de officier van justitie af dat er sprake is geweest van een poging tot inbraak.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis zal worden opgelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde bepleit omdat er in het dossier wel enig wettig bewijs voorhanden is maar de overtuiging ontbreekt om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier feiten en omstandigheden blijken die sterke aanwijzingen opleveren voor betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde.
Het is echter de vraag of deze aanwijzingen ook voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor het ten laste gelegde.
Bij het sporenonderzoek op de plaats van het delict is een bloedspoor gevonden op een stuk papier van A3 formaat dat op de vloer van de kantoorruimte in het bedrijfspand is aangetroffen. DNA-analyse van dit spoor door het Nederlands Forensisch Instituut heeft een
matchmet een DNA-profiel van verdachte opgeleverd in die zin dat de kans dat het gevonden DNA-materiaal niet van verdachte afkomstig is, kleiner is dan één op één miljard. Dit betekent echter niet zonder meer dat het verdachte moet zijn geweest die de inbraak in het bedrijfspand heeft gepleegd. Daarvoor is mede bepalend wat de aard van het spoor is, op welke specifieke plaats het spoor is aangetroffen en of aangenomen moet worden dat het spoor daar door de dader is achtergelaten. Gelet op de jurisprudentie kan immers het enkel aantreffen van DNA-materiaal op een verplaatsbaar object niet leiden tot een bewezenverklaring nu het object buiten de dader om op de plaats van het delict terecht kan zijn gekomen.
De rechtbank constateert dat het spoor is achtergelaten op een verplaatsbaar object, te weten een stuk papier van A3 formaat (29,7 bij 42 cm). Het lijkt op het eerste gezicht niet waarschijnlijk dat een papier van dit formaat door een ander is meegenomen naar de plaats delict.
Verdachte heeft ter zake verklaard dat hij vaak een bloedneus krijgt en zijn neus dan afveegt aan papier en dat een door hem weggegooid papier met bloed erop, door iemand anders kan zijn meegenomen en op de plaats delict kan zijn achtergelaten.
Uit het dossier blijkt niet hoe het stuk A3 papier eruit zag, of het bijvoorbeeld tot een prop was gemaakt of vlak op de vloer lag, evenmin hoe het bloed over het papier was verdeeld, bijvoorbeeld in druppels of vegen. Niet is duidelijk waar het papier in de kantoorruimte is aangetroffen, en evenmin of het stuk papier al voor de inbraak in de kantoorruimte aanwezig was. Hoewel in het algemeen niet onaannemelijk is dat A3 papier zich in een kantoorruimte bevindt, al dan niet in een printer, en bijvoorbeeld op de vloer kan zijn gevallen bij het verplaatsen van een printer, is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte geopperde alternatief niet kan worden uitgesloten.
Gezien het voorgaande ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde.
Dat brengt mee dat verdachte van het hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.A. Vinken, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp en mr. P. de Jonge, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2018.
Mr. P. de Jonge is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.