ECLI:NL:RBDHA:2018:13625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
18/17487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de illegale grensoverschrijding van een Syrische asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser stelde dat hij Italië niet illegaal had ingereisd, omdat hij door het schip Aquarius was gered en met toestemming van de Italiaanse autoriteiten naar Italië was gebracht. Hij voerde aan dat de registratie in Eurodac als 'illegale inreis' onrechtmatig was en dat de resultaten van Eurodac mogelijk door een menselijke fout tot stand waren gekomen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser illegaal Italië had ingereisd, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank verduidelijkte dat onder 'illegale wijze' het zonder geldige documenten voor grensoverschrijding passeren van de grens moet worden verstaan. De rechtbank volgde de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Jafari, waarin werd gesteld dat toestemming van een lidstaat om zijn grondgebied binnen te komen niet geldig is voor het betreden van het grondgebied van andere lidstaten. De rechtbank concludeerde dat de registratie in Eurodac correct was en dat het beroep van de eiser ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar gedaan en bekendgemaakt op 9 november 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17487

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Als tolk is verschenen mevrouw J. Bandek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Dalhuisen. Ter zitting is het onderzoek geschorst en is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 29 oktober 2018. Eiser en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van (gestelde) Syrische nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op
11 januari 1985.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van de artikelen
22, zevende lid, 25, tweede lid en 28, derde lid, tweede alinea, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiser stelt dat de registratie in Eurodac als “illegale inreis” onrechtmatig is.
Daartoe voert hij aan dat hij Italië niet illegaal is ingereisd, nu hij door het schip Aquarius is gered en na toestemming van de Italiaanse autoriteiten naar Italië is gebracht. Eiser is van mening dat verweerder zich niet onverkort kan baseren op de resultaten van Eurodac.
Deze resultaten kunnen, gezien de korte duur tussen aankomst en registratie, door een menselijke fout ten onrechte tot stand zijn gekomen. Eiser wijst erop dat hij onder dwang en zonder voorafgaande informatie door een tolk op de dag van aankomst is geregistreerd. Eiser stelt verder dat niet van hem een negatieve bewijslast kan worden verlangd, nu hij de zwakkere partij is ten opzichte van de handelende lidstaten die de dienst uitmaken bij binnenkomst van EU-grenzen. Verweerder heeft volgens hem de juridische standpunten inzake de illegale inreis onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij Italië niet illegaal - als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening - is ingereisd. Onder het “op illegale wijze de grens van een lidstaat (overschrijden) via het land, de zee of de lucht” in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening moet naar het oordeel van de rechtbank worden verstaan het zonder geldige documenten voor grensoverschrijding passeren van genoemde grens. Dit volgt ook uit rechtsoverweging 74 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:586, Jafari.
Wel ruimt het Hof in de rechtsoverwegingen 77, 78 en 79 van dat arrest de mogelijkheid in dat een lidstaat een derdelander, op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen, toestemming kan verlenen om zijn grondgebied binnen te komen. Die toestemming is echter niet geldig voor het betreden van het grondgebied van andere lidstaten en kan daarom, aldus het Hof in rechtsoverweging 80 van genoemd arrest, niet resulteren in een regularisatie van de grensoverschrijding. Dat zou ertoe leiden dat de lidstaat die de grensoverschrijding heeft toegestaan niet verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat vervolgens in een andere lidstaat wordt ingediend; die conclusie is volgens het Hof onverenigbaar met de opzet en de doelstellingen van de Dublinverordening (zie rechtsoverwegingen 83 en 84 van genoemd arrest).
4.2
Niet bestreden is dat eiser bij Catania, op Sicilië, vanuit zee de buitengrens van het Schengengebied heeft overschreden, zonder in het bezit te zijn van de vereiste documenten voor grensoverschrijding. Of Italië, zoals eiser heeft betoogd, wegens internationale verplichtingen (in dit geval krachtens het zeerecht) hem toestemming moest verlenen het grondgebied van die lidstaat te betreden is - gezien wat het Hof in het arrest Jafari heeft overwogen - niet van belang voor de vraag of sprake is van illegale grensoverschrijding in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan dat artikel en is dan ook terecht van illegale grensoverschrijding uitgegaan.
4.3
Nu hiervoor is geconcludeerd dat eiser illegaal (in de zin van de Dublinverordening) Italië is ingereisd, wat overeenkomt met de registratie in Eurodac, kan wat in beroep verder is aangevoerd over (het correctierecht ten aanzien van) registraties in Eurodac buiten bespreking blijven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter en mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 9 november 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.