6.2Op grond van artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) moet een afschrift van het besluit tot oplegging van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling worden uitgereikt. Niet in geschil is dat verweerder een afschrift van het besluit aan eiser heeft uitgereikt. Er is geen rechtsregel die verweerder ertoe verplicht om het besluit tevens toe te zenden aan de advocaat die de vreemdeling heeft bijgestaan in diens asielprocedure. Ook uit artikel 5 EVRM of artikel 6 van het Handvest vloeit deze verplichting niet voort.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, Vw moet de vreemdeling, indien hij daarom verzoekt, echter wel een raadsman worden toegevoegd zodra hem zijn vrijheid is ontnomen. Daarnaast wordt ingevolge het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf A5/6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), de vreemdeling tijdig in kennis gesteld van het recht om in bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst, worden de piketcentrale of de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen in bewaringstelling. Deze bepaling in het beleid is weliswaar opgenomen in het deel dat betrekking heeft op de oplegging van een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw, maar er is geen redelijke grond die bepaling niet overeenkomstig toe te passen in de situatie van het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2017 noch uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van de KMar van 4 januari 2018 blijkt dat eiser voorafgaand aan het gehoor erop is gewezen dat hij zich kan laten bijstaan door een advocaat. Dat eiser halverwege het gehoor niets meer wilde zeggen, maakt dat niet anders. Uit de processen-verbaal blijkt immers dat voor die tijd wel goede communicatie met eiser mogelijk was. Voorts blijkt uit de processen-verbaal dat de verbalisant na afloop van het gehoor evenmin aan eiser heeft meegedeeld dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat. Dat eiser toen geen antwoord meer wilde geven op vragen over zijn terugkeer naar het land van herkomst, maakt op zichzelf niet dat hem niet kon worden gewezen op zijn recht om zich door een advocaat te laten bijstaan. Daardoor is eiser niet in de gelegenheid gesteld te vragen om aan hem een raadsman toe te voegen, zoals bedoeld in paragraaf A5/6.5 Vc en artikel 100, eerste lid, Vw.
Op grond van artikel 5.3 Vb moet de vreemdeling voorts bij de uitreiking aan hem van een afschrift van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van de vrijheidsontneming, van de procedures om het besluit tot oplegging van de maatregel aan te vechten en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat de ‘Brochure sur les voies de recours’ die aan eiser is uitgereikt, niet kan worden aangemerkt als mededeling van de redenen van de vrijheidsontneming en van de procedures om het besluit tot oplegging van de maatregel aan te vechten en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen, zoals bedoeld in artikel 5.3 Vb. Anders dan verweerder heeft gesteld, blijkt uit het dossier niet dat deze folder aan eiser is uitgereikt tegelijk met de uitreiking van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Integendeel, uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van de KMar van 4 januari 2018 blijkt dat deze folder aan eiser is uitgereikt bij het besluit tot toegangsweigering op 30 september 2017, dus geruime tijd voordat aan hem een vreemdelingenrechtelijke vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Daarbij komt dat de inhoud van de folder betrekking heeft op het besluit tot toegangsweigering en niet op het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, in samenhang met het zesde lid, Vw. Dat in de folder ook staat vermeld dat het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of 6a Vw, indien dat binnen 28 dagen is ingesteld, ook geldt als een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering, maakt niet dat eiser daarmee deugdelijk is geïnformeerd over de redenen van zijn vrijheidsontneming, van de procedures om beroep in te stellen tegen het besluit tot vrijheidsontneming en van de mogelijkheid gratis rechtsbijstand aan te vragen. Nog daargelaten dat ten tijde van het besluit tot vrijheidsontneming op 29 november 2017 het besluit van 30 september 2017 tot toegangsweigering al was komen te vervallen, wordt in de folder immers alleen toegelicht dat en hoe hij bij verweerder administratief beroep kan instellen tegen het besluit tot toegangsweigering en hoe hij zich in dat verband kan laten informeren over het verkrijgen van rechtsbijstand, maar niet over de mogelijkheden om beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
Het voorgaande klemt te meer nu eiser, zoals volgt uit de processen-verbaal van de KMar van 29 november 2017 en 4 januari 2018, ook niet mondeling erop is gewezen dat hij recht heeft om beroep in te stellen tegen de opgelegde maatregel en dat hij recht heeft op een kosteloze advocaat.
Doordat eiser in strijd met artikel 100, eerste lid, Vw en paragraaf A5/6.5 Vc niet is gewezen op zijn recht om zich kosteloos te laten bijstaan door een advocaat en in strijd met artikel 5.3 Vb niet in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk is geïnformeerd over de redenen van zijn vrijheidsontneming en zijn mogelijkheden daartegen beroep in te stellen bij de rechtbank en zich daartoe kosteloos te laten bijstaan door een advocaat, heeft hij gedurende een periode van drie weken zijn vrijheidsontneming niet kunnen aanvechten bij de rechter en is hij in die periode van rechtsbijstand verstoken geweest. Nu artikel 100, eerste lid, Vw en artikel 3.5 Vb zijn geschonden en niet is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in A5/6.5 Vc, is reeds daarmee gegeven dat eiser in zijn belangen is geschaad (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2016, ECLI:NL:RVS;2016:1016). De omstandigheid dat eiser na drie weken alsnog beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Het gebrek maakt de inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Gelet op de aard van de maatregel, de tijdsduur dat eiser verstoken is gebleven van rechtsbijstand en van informatie over de mogelijkheid tot het instellen van beroep en nu niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder, die samenhangen met de gronden voor de vrijheidsontnemende maatregel, is de rechtbank van oordeel dat de met bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
7. Het beroep is gegrond. De andere beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. De rechtbank zal met toepassing van artikel 106, eerste lid, Vw een schadevergoeding toekennen over de periode van 29 november 2017 tot 6 januari 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven. De schadevergoeding bedraagt € 3.040,- (38 dagen detentie x € 80,- per dag).
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.