ECLI:NL:RBDHA:2018:13583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
09/817769-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een tafelpoot

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2018 twee slachtoffers met een tafelpoot tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met de slachtoffers, met een metalen tafelpoot naar beneden is gegaan en hen heeft geslagen. De slachtoffers liepen hierdoor ernstig letsel op, waaronder een gebroken jukbeen en een diepe snee in het gezicht van een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling van het eerste slachtoffer en zware mishandeling van het tweede slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd gekregen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een alcoholverbod en reclasseringstoezicht. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817769-18
Datum uitspraak: 13 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 augustus 2018 (pro forma) en 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.R. Juriaans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) met een tafelpoot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een tafelpoot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp die [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] (met kracht) met een tafelpoot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te [plaats] aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met dat opzet (met
kracht) met een tafelpoot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een tafelpoot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, die [slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op, danwel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot doodslag op, danwel zware mishandeling of poging daartoe van [slachtoffer 2] (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman had de verdachte niet het opzet om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden of te verwonden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Op 7 mei 2018, omstreeks 00.43 uur, kwam bij de politie de melding binnen dat er op de [adres] te [plaats] een vrouw op straat lag die geslagen was door een man met een knuppel. De politie is op de melding afgegaan en om 00.46 ter plaatse gekomen. Daar zagen de betreffende agenten in een grasstrook een vrouw op de grond zitten. Haar hoofd was bebloed en zij was aan het gillen. Aan de overkant stond een man met een metalen tafelpoot in zijn hand. Hij is door de politie aangehouden. Verderop stond een andere man, ook met een bebloed hoofd. Bovenop de tafelpoot was een plat metalen vlak bevestigd, dat was bestemd om de tafelpoot aan een tafelblad te bevestigen. Op de tafelpoot zat een deuk met bloedsporen. [2] Bij onderzoek aan de tafelpoot bleek deze 70 centimeter lang te zijn en een gewicht te hebben van bijna 1,4 kilo. [3]
De vrouw die met een bebloed hoofd in het gras zat was [slachtoffer 2] . De dienstdoende verbalisant zag dat [slachtoffer 2] een diepe snee van ongeveer 15 centimeter in de linkerzijde van haar gezicht had. De snee liep van de slaap tot de wangen. Haar gezicht en kleding zaten volledig onder het bloed. [4]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 7 mei 2018 rond 00.00-00.30 uur samen met [slachtoffer 1] in een parkje zat. [slachtoffer 1] had een glazen fles drank en een fles cola bij zich. Ze hadden samen een halve liter whisky op. Een man gilde vanuit zijn woning naar beneden en vroeg of het allemaal wat zachter kon. Aangeefster heeft de man gevraagd wat hij bedoelde en hem gezegd dat hij de enige was die aan het gillen was. De man riep dat hij naar beneden zou komen. [slachtoffer 1] riep naar de man dat hij dan maar naar beneden moest komen. Vanaf het bankje waar zij op zaten was de woning van de man niet te zien. Het duurde ongeveer 10-13 minuten voordat de man naar beneden kwam. Op het moment dat de man de deur uitkwam zag zij dat hij een tafelpoot bij zich had met de bevestigingsplaat er nog aan vast. [slachtoffer 1] kwam aanrennen en wilde in gesprek gaan met de man. [slachtoffer 1] had een fles drank in zijn hand. [slachtoffer 1] vroeg op rustige toon aan de man wat er aan de hand was. De man haalde gelijk uit naar [slachtoffer 1] . Hij had de tafelpoot met één hand vast en zei dat hij niet was gekomen om te praten. Aangeefster zag de slag van de man naar [slachtoffer 1] en dook ervoor. Ze wilde de politie bellen en pakte haar telefoon. Terwijl zij de telefoon probeerde te ontgrendelen kreeg zij een slag. Ze ging gelijk tegen de grond en was knock-out. [5]
Het jukbeen van aangeefster bleek gebroken te zijn. Hiervoor is zij geopereerd. Ook heeft aangeefster als gevolg van de slag met de tafelpoot een hersenschudding opgelopen en is de grote snee in haar wang gehecht met zeven hechtingen. [6] Er zijn titaniumplaatjes geplaatst. Zij heeft een litteken in haar gezicht. [7]
[slachtoffer 1] heeft ook aangifte gedaan en verklaard dat hij op 7 mei 2018 rond 00.15 uur met [slachtoffer 2] in een parkje was. Ze hebben daar gepraat en een drankje gedaan. Ze hadden een fles rum en een fles cola bij zich. Ze waren in een gesprek met wat discussie en spraken luid. Op een gegeven moment werd er vanaf een balkon geschreeuwd. [slachtoffer 2] begon te bekvechten en zei tegen de man dat hij beter naar beneden kon komen. De man kwam naar beneden en liep naar aangever en [slachtoffer 2] . De man haalde ineens uit zonder wat te zeggen. Aangever werd door de man met een knuppel op de linkerzijde van zijn hoofd geraakt, net boven zijn wenkbrauw. Aan de knuppel was een plaat gemonteerd. Hij voelde pijn. Hij liet de fles die hij in zijn hand had vallen. Direct na de slag kreeg [slachtoffer 2] voluit een klap op haar hoofd met de knuppel. Ze zakte gelijk door haar benen. De man had [slachtoffer 2] met de knuppel geslagen zoals je met een honkbalknuppel zwaait. Aangever is gaan rennen. Daarbij heeft de man hem een klap op zijn onderrug gegeven. [8]
[slachtoffer 1] heeft een hechtwond in het gelaat opgelopen. De genezingsduur van de wond is geschat op enkele weken. Er kan littekenvorming optreden. [9]
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 7 mei 2018 omstreeks 00.30 uur op zijn balkon stond. Hij hoorde herrie van de mensen beneden en heeft vanaf het balkon naar beneden geroepen dat ze moesten ophouden. Nadat hij er wat van had gezegd, kreeg hij een weerwoord. De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet wat er is teruggezegd, maar dat dit bij hem verkeerd is gevallen. Hij heeft een tafelpoot gepakt die in zijn woning in een kamer stond en is daarmee naar beneden gegaan. Hij heeft de tafelpoot meegenomen zodat hij dan iets bij zich zou hebben voor het geval dat het uit de hand zou lopen. Beneden aangekomen zag hij dat twee personen in het park stonden en dat zij op hem afgestoven kwamen. De man had een glazen fles bij zich. Daarop heeft hij, de verdachte, meteen met de tafelpoot uitgehaald. Hij voelde op zijn arm een dikke plek. Hij weet dat hij door iets was geslagen. Het was een explosieve actie. Er kwam een vrouw op hem afgelopen die hem een grote bek gaf. Hij heeft de vrouw ook met de tafelpoot geslagen. Hij heeft zowel de man als de vrouw één keer geslagen met de tafelpoot. De verdachte heeft verklaard dat hij ze een goed pak op hun donder wilde geven met de nodige middelen. [10]
Ook ter terechtzitting van 30 oktober 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met de tafelpoot heeft geslagen. [11]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte op 7 mei 2018 aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een metalen tafelpoot tegen het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft hierdoor een 15 centimeter lange, diepe snee in het gezicht van aangeefster veroorzaakt, die is gehecht met zeven hechtingen. Ook is haar jukbeen door de slag gebroken, waaraan zij is geopereerd. Ook [slachtoffer 1] heeft door de slag met tafelpoot een wond in het gezicht opgelopen die is gehecht. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit geweld moet worden gekwalificeerd.
Naar algemene ervaringsregels kan het uitoefenen van geweld tegen hoofd, zoals het daarop slaan met een voorwerp, leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Niet ieder geweld tegen het hoofd levert echter zodanig letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zodanig letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop geweld is uitgeoefend een rol.
In dit geval heeft de verdachte de beide aangevers met een metalen tafelpoot van ongeveer anderhalve kilo tegen het hoofd geslagen. Uit het door hen opgelopen letsel kan worden afgeleid dat de verdachte met enige kracht heeft geslagen. Hij heeft [slachtoffer 2] geraakt op haar jukbeen en [slachtoffer 1] vlak boven zijn wenkbrauw. De rechtbank kan daaruit evenwel niet zonder meer afleiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangevers door de slag met de tafelpoot dodelijk letsel zouden oplopen. Weliswaar zijn de aangevers met enige kracht geslagen, maar zij zijn niet op de meest kwetsbare gedeeltes van het hoofd geraakt, en daarnaast had de tafelpoot een relatief gering gewicht. Wél kan de rechtbank vaststellen dat er – in ieder geval – een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de slag zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Hoewel niet de meest kwetsbare delen van het hoofd, zijn het jukbeen en de wenkbrauw niettemin naar algemene ervaringsregels wel zo kwetsbaar, dat een krachtige slag met een tafelpoot al gauw kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toch te slaan, heeft de verdachte de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
In het geval van [slachtoffer 2] heeft die kans zich ook verwezenlijkt: zij heeft daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het letsel was immers van dien aard dat operatief ingrijpen was vereist. Ook is nog ongewis in hoeverre en op welke termijn het litteken van 15 centimeter in het gezicht zal vervagen. Bij [slachtoffer 1] is het letsel betrekkelijk gering gebleven, zodat niet kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (onder 1 primair en onder 2 primair) en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (onder 1 subsidiair) en zware mishandeling van [slachtoffer 2] (onder 2 subsidiair).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. subsidiair:
de verdachte op 7 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een tafelpoot die [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
de verdachte op 7 mei 2018 te [plaats] aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met dat opzet met kracht met een tafelpoot tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en daartoe het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daagden de verdachte uit en zochten de confrontatie. De verdachte is toen zijn woning uitgegaan, om duidelijk te maken dat de herrie afgelopen moest zijn. Het besef dat hij door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou kunnen worden aangevallen met een mes of ander gevaarlijk voorwerp, waartegen hij zich zou moeten kunnen verdedigen, heeft hem spontaan ertoe bewogen om een tafelpoot uit zijn woning mee te nemen. Buiten is [slachtoffer 1] daadwerkelijk dreigend, met opgeheven armen en een fles in een hand, op de verdachte afgekomen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] toen eenmaal met de tafelpoot geslagen om zich hiertegen te verdedigen. [slachtoffer 2] heeft zich vervolgens opgeworpen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] en heeft daarbij de tafelpoot tegen haar hoofd gekregen. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweerexces gedaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte door de herrie, het sarren en de uitdaging, gevolgd door de aanval door [slachtoffer 1] , geheel buiten zichzelf is geraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer en noodweerexces moet worden verworpen. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat de verdachte werd aangevallen door [slachtoffer 1] . Bovendien was zijn verdediging tegen die vermeende aanval niet noodzakelijk: de verdachte had kunnen wegrennen. Van een hevige gemoedsbeweging waardoor hij verder is gegaan in zijn verdediging dan noodzakelijk, is niet gebleken, aldus de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft pas ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] hem heeft bedreigd met het steken in de hals met een gebroken fles. Deze verklaring vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen en wordt daarom terzijde gesteld door de rechtbank. De rechtbank gaat er wel van uit dat [slachtoffer 1] op de verdachte is af gelopen met een fles in zijn hand en dat de verdachte daarmee op zijn arm heeft geraakt. Hierover heeft de verdachte meteen in zijn verhoor bij de politie al verklaard, terwijl ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een fles in zijn hand had toen hij op de verdachte af liep.
Deze handeling van [slachtoffer 1] kan weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar de daarop volgende handeling van de verdachte, te weten het met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaan met een tafelpoot, kan niet kan worden aangemerkt als een verdedigingshandeling. Die handeling moet – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt, waarbij de rechtbank betrekt dat de verdachte heeft verklaard dat hij “ze een goed pak op hun donder wilde geven met de nodige middelen”. Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Evenmin is aannemelijk geworden dat het slaan met de tafelpoot een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Daarom verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen – betoogd dat er sprake is van een voortgezette handeling of in elk geval van meerdaadse (de rechtbank begrijpt: eendaadse) samenloop, hetgeen dient te worden meegenomen in de strafmaat. De raadsman heeft daarbij verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte stoorde zich ’s nachts aan de herrie die werd veroorzaakt door de latere slachtoffers die zich in een parkje bevonden nabij de woning van de verdachte. Op enig moment heeft de verdachte naar de slachtoffers geroepen dat hij naar beneden zou komen. Hij heeft daad bij woord gevoegd en is met een tafelpoot uit zijn woning naar beneden gegaan. Daar aangekomen heeft hij de slachtoffers met de tafelpoot, met daaraan bevestigd een plaat, tegen het hoofd geslagen. Als gevolg daarvan heeft een van de slachtoffers een gebroken jukbeen en een diepe snee van 15 centimeter in het gelaat heeft opgelopen. Zij is aan haar verwondingen geopereerd en heeft er een litteken aan over gehouden. Het andere slachtoffer is er vanaf gekomen met een wond in zijn gelaat, die moest worden gehecht. Met zijn handelen heeft de verdachte grensoverschrijdend opgetreden tegen de door de slachtoffers veroorzaakte overlast. Hij heeft op ontoelaatbare wijze het recht in eigen hand genomen en met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun vrees aangejaagd.
Anders dan de raadsman gaat de rechtbank niet uit van een voortgezette handeling of eendaadse samenloop. In het bewezenverklaarde ziet de rechtbank twee onderscheiden handelingen waaraan twee onderscheiden wilsbesluiten ten grondslag hebben gelegen. De rechtbank gaat daarom uit van meerdaadse samenloop.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 18 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een omtrent de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 25 juli 2018. Uit het rapport blijkt dat de verdachte een eenzame man is, met weinig sociale contacten. Er zijn geen beperkingen geconstateerd in de regulerende functies, maar hij heeft wel moeite om zodra de druk oploopt, zijn spanningen en emoties te kanaliseren. Op zo’n moment schieten de probleemoplossende vaardigheden en het overzicht van de verdachte te kort. Hij is, om zijn leven adequaat vorm te geven, afhankelijk van externe sturing. Positief te noemen is dat hij deze externe sturing als prettig ervaart.
Uit het rapport blijkt voorts dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte waardoor het plegen van het tenlastegelegde, al dan niet deels, verklaard zou kunnen worden. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Uit het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 30 juli 2018 blijkt dat de verdachte zijn leven voor het huidige delict goed op orde had. Hij had net een woning gekregen via Brijder Verslavingszorg en had inkomen uit werk. De verdachte kan na detentie terugkeren naar zijn werkgever en zijn woning, waarvan de huur is doorbetaald, is nog altijd behouden. De verdachte heeft ten aanzien van het delict een inschattingsfout gemaakt waarbij stress en het gebruik van alcohol hebben geleid tot een eerste justitiecontact. Ondanks een laag ingeschat recidiverisico ziet de reclassering meerwaarde in een hulpverleningstraject. Tijdens het toezicht zal aandacht moeten zijn voor de eenzaamheid van de verdachte. Via een vrijwilligerscoördinator kan bekeken worden of de verdachte in aanmerking komt voor een maatje/buddy tijdens de weekenden. Geadviseerd is om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een alcoholverbod en een contactverbod met aangevers.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de rapportages en maakt die tot de hare.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat, gelet met name op de ernst van de feiten, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank zal een aanzienlijk kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank, anders dan de officier, niet komt tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, neergelegd in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is zeven maanden gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de over de verdachte uitgebrachte rapportages aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daaronder valt ook het alcoholverbod, hoewel de verdachte heeft verklaard daarin geen meerwaarde te zien. De verdachte was onder invloed van alcohol ten tijde van de feiten, terwijl de reclassering tot de conclusie is gekomen dat het alcoholgebruik mede heeft geleid tot het plegen van die feiten. Daarom acht de rechtbank een alcoholverbod raadzaam ter voorkoming van recidive.

6.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade, groot € 8.500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot € 7.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van de benadeelde partij mede is ontstaan doordat de benadeelde partij de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht door hem uit te dagen om naar beneden te komen. De raadsman heeft derhalve primair betoogd dat de geleden schade moeilijk vast te stellen is en de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de toe te kennen schadevergoeding te beperken tot € 2.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Niet uitgesloten is dat eventuele schade van de benadeelde partij mede ontstaan is doordat de benadeelde partij de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht. Naar de eventuele medeschuld van de benadeelde partij met betrekking tot de vordering zou nader onderzoek moeten worden gedaan dat het bestek van de onderhavige strafprocedure te buiten gaat. Om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
zware mishandeling:
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Leiden Fivoor, adres: Witte Singel 8 te Leiden, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van Brijder Verslavingszorg of soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen door of namens die instelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels, meewerkt aan huisbezoeken en houdt aan aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan controle door de reclassering, zoals een bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dit nodig vindt, geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
geeft opdracht aan reclassering Leiden Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Imami-Kalloemisier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 113).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 26 en 30
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 38.
4.Proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlage, blz. 31 t/m 32.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , blz. 83 t/m 86.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 54.
7.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] , blz. 84.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , blz. 72 t/m 74.
9.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving [slachtoffer 1] betreffende, d.d. 7 juni 2018, ondertekend door P.H.C. de Vries, arts maatschappij & gezondheid, forensisch arts KNMG, blz. 110.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 43 t/m 49.
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 oktober 2018.