Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op, danwel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot doodslag op, danwel zware mishandeling of poging daartoe van [slachtoffer 2] (feit 2).
In dit geval heeft de verdachte de beide aangevers met een metalen tafelpoot van ongeveer anderhalve kilo tegen het hoofd geslagen. Uit het door hen opgelopen letsel kan worden afgeleid dat de verdachte met enige kracht heeft geslagen. Hij heeft [slachtoffer 2] geraakt op haar jukbeen en [slachtoffer 1] vlak boven zijn wenkbrauw. De rechtbank kan daaruit evenwel niet zonder meer afleiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangevers door de slag met de tafelpoot dodelijk letsel zouden oplopen. Weliswaar zijn de aangevers met enige kracht geslagen, maar zij zijn niet op de meest kwetsbare gedeeltes van het hoofd geraakt, en daarnaast had de tafelpoot een relatief gering gewicht. Wél kan de rechtbank vaststellen dat er – in ieder geval – een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de slag zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Hoewel niet de meest kwetsbare delen van het hoofd, zijn het jukbeen en de wenkbrauw niettemin naar algemene ervaringsregels wel zo kwetsbaar, dat een krachtige slag met een tafelpoot al gauw kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toch te slaan, heeft de verdachte de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Deze handeling van [slachtoffer 1] kan weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar de daarop volgende handeling van de verdachte, te weten het met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaan met een tafelpoot, kan niet kan worden aangemerkt als een verdedigingshandeling. Die handeling moet – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt, waarbij de rechtbank betrekt dat de verdachte heeft verklaard dat hij “ze een goed pak op hun donder wilde geven met de nodige middelen”. Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Evenmin is aannemelijk geworden dat het slaan met de tafelpoot een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Daarom verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
5.De strafoplegging
6.De vordering van de benadeelde partij
7.De toepasselijke wetsartikelen
8.De beslissing
12 (twaalf) maanden;
6 (zes) maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde: