ECLI:NL:RBDHA:2018:13569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
awb 18/1591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en niet-tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was ingediend onder de beperking 'arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip'. De aanvraag werd op 2 november 2017 afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 februari 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Op 3 oktober 2018 trok verweerder het bestreden besluit in, maar eiser verzocht de rechtbank om de behandeling van het beroep aan te houden, wat telefonisch werd afgewezen. Eiser verzocht ook om het beroep mede gericht te achten tegen het niet-tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank constateert dat het bestreden besluit op 3 oktober 2018 is ingetrokken, en dat verweerder aan eiser een aanbod heeft gedaan tot proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Aangezien het bestreden besluit is ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen dit besluit, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser, wat leidt tot een gegrond beroep in dat opzicht.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar moet nemen en verbindt hieraan een dwangsom van €100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van €15.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van €751,50 en moet het betaalde griffierecht van €170,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack en is openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1591
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Oude Lenferink).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend onder de beperking ‘arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip’ afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Bij brief van 4 oktober 2018 heeft eiser de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden. Dit verzoek is telefonisch afgewezen.
Vervolgens heeft eiser bij brief van 4 oktober 2018 verzocht het beroep mede gericht te achten tegen het niet-tijdig nemen van een besluit.
Partijen zijn niet verschenen op de uitnodiging voor de behandeling van het beroep op 4 oktober 2018.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op 3 oktober 2018 door verweerder is ingetrokken, waarbij aan eiser het aanbod is gedaan tot proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Verweerder heeft aangekondigd opnieuw op de aanvraag te zullen beslissen, zonder daarbij een termijn te noemen.
2. Omdat verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep zal in zoverre derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Verweerder was op grond van artikel 76 van de Vreemdelingenwet 2000 gehouden om te beslissen op het bezwaar van eiser binnen een termijn van negentien weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit is op 2 november 2017 aan eiser bekend gemaakt en de termijn voor het maken van bezwaar bedroeg 4 weken. Dit betekent dat de beslistermijn voor verweerder is aangevangen op 1 december 2017 en is verstreken op 13 april 2018. Nu met het intrekken van het bestreden besluit de situatie is ontstaan dat verweerder niet meer binnen genoemde termijn kan beslissen, is sprake van niet-tijdig beslissen op bezwaar door verweerder. Van eiser kon in dit geval redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij verweerder ter zake hiervan in gebreke stelde [1] . Het beroep is in zoverre gegrond.
4. Het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8.55d van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekendmaakt en om een dwangsom te verbinden aan het overschrijden van deze termijn.
6. Nu het bestreden besluit is ingetrokken en het beroep tegen het niet-tijdig beslissen gegrond is verklaard, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 751,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en ½ punt voor het aanvullend beroepschrift van 4 oktober 2018, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekendmaakt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van €100,- voor elke dag dat hij genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 751,50 te betalen aan eiser.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.