ECLI:NL:RBDHA:2018:13326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
C/09/18/329 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor onderhandse verkoop van activa in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] B.V. tegen de beschikking van de rechter-commissaris, mr. H.W. Vogels, van 19 oktober 2018. De zaak betreft de weigering van de rechter-commissaris om toestemming te verlenen voor de onderhandse verkoop van activa van de failliete besloten vennootschap [schuldenares] B.V. aan [appellante]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [schuldenares] B.V. op 2 oktober 2018 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator een biedingsproces heeft gestart. [appellante] heeft een bod uitgebracht, maar de rechter-commissaris heeft de goedkeuring voor de verkoop geweigerd, omdat er een andere partij was die een hoger bod had uitgebracht.

De rechtbank heeft in haar beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep. De rechtbank concludeert dat [appellante] ontvankelijk is, omdat de beslissing van de rechter-commissaris rechtstreeks op haar betrekking had. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke argumenten van [appellante] en de curator tegen elkaar afgewogen. [appellante] stelde dat de curator niet vrij was om het bod van een derde in behandeling te nemen, omdat er al een overeenkomst was gesloten. De curator betwistte dit en stelde dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar beroep.

De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris de bevoegdheid had om de goedkeuring te onthouden, omdat de beslissing in het belang van de boedel en de gezamenlijke schuldeisers was. De rechtbank concludeerde dat het risico dat de goedkeuring niet verleend zou worden, voor rekening van [appellante] kwam. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat de rechter-commissaris zijn discretionaire bevoegdheid correct had toegepast.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag
Sector civiel recht
Insolventienummer: C/09/18/[000] F
Uitspraak: 5 november 2018
Beschikking van de enkelvoudige kamer op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.
appellante,
advocaat: mr. E.P. Pandelitschka,
ingesteld inzake het faillissement van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [schuldenares] B.V.,
tegen de beschikking van de rechter-commissaris, mr. H.W. Vogels (hierna: de rechter-commissaris) van 19 oktober 2018.
Appellante zal verder worden aangeduid als ‘ [appellante] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de beschikking van 19 oktober 2018 van de rechter-commissaris;
  • het beroepschrift ex artikel 67 Faillissementswet (hierna: Fw) van 23 oktober 2018 van [appellante], met producties;
  • de zienswijze van de rechter-commissaris van 25 oktober 2018.
1.2
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2018. Bij deze behandeling zijn verschenen en gehoord [appellante], - vertegenwoordigd door [A] en bijgestaan door zijn advocaat - en de curator mr. M. Spaa.
1.3
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 oktober 2018 is [schuldenares] B.V. in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de rechter-commissaris en de curator als zodanig.
2.2
De curator is in het kader van het te gelde maken van de activa van [schuldenares] B.V. een biedingsproces gestart. [appellante] heeft op 18 oktober 2018 een bod uitgebracht op activa. Op 19 oktober 2018 om 14:03 uur heeft de curator [appellante] geschreven: “
Hierbij bericht ik u uw bieding van € 407.000,00 plus BTW te accepteren, onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring rechter-commissaris, waar ik zojuist om heb verzocht.
2.3
De rechter-commissaris heeft de verzochte goedkeuring geweigerd, zo heeft de curator op 19 oktober om 17:16 per e-mail aan [appellante] bericht. In dat e-mailbericht schrijft de curator onder meer: “
Verder speelt dat een andere partij zich op het standpunt stelt dat zij nog niet in de gelegenheid is gesteld om een schriftelijk bod uit te brengen, hetwelk vandaag zou gebeuren. […]. Ik had daarvoor het tijdstip van 12:00 uur vandaag in mijn hoofd, maar deze partij meent dat dit tijdstip niet genoemd is in het overleg gevoerd ter plaatse. Die gebleken onduidelijkheid acht de rechter-commissaris ongelukkig maar laat zich wel eenvoudig herstellen door aan alle bieders een nieuwe termijn te stellen voor een uiterst bod.” Er is een nieuwe termijn gesteld en een derde partij heeft een hoger bod uitgebracht dan [appellante] .

3.Het beroep en de standpunten van partijen

3.1
Het beroep van [appellante] strekt ertoe (1) dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en (2) te beslissen dat het oorspronkelijke verzoek van de curator om de activa van [schuldenares] B.V. aan [appellante] te verkopen voor een bedrag van € 407.500,00 ex BTW, alsnog wordt toegewezen.
3.2
[appellante] legt - naast voormelde feiten - het volgende aan het beroep ten grondslag. Nadat tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt, stond het de curator niet vrij de activa aan een derde te verkopen, behoudens in geval de rechter-commissaris toestemming aan de verkoop zou onthouden. [appellante] hoefde evenwel niet te verwachten dat de curator na het sluiten van de overeenkomst opgekomen biedingen zou mogen doorgeleiden voor toestemming en zou mogen voorleggen aan de rechter-commissaris. Zonder enig voorbehoud heeft de curator de bieding van [appellante] voorgelegd aan de rechter-commissaris en [appellante] mocht verwachten dat zij vanaf dat moment de enige bieder was. Zij meent dat het de curator niet meer vrijstond het bod van een derde in behandeling te nemen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het middel van het weigeren van toestemming door de rechter-commissaris wordt gebruikt om onder een met [appellante] gesloten overeenkomst uit te komen.
3.3
De curator stelt zich op het standpunt dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep, omdat hoger beroep tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris ex art. 176 lid 1 Fw jo. art. 101 Fw is uitgesloten in art. 67 lid 1, derde zin Fw. Voorts is [appellante] niet-ontvankelijk omdat zij niet kwalificeert als degene tot wie de onderhavige beschikking is gericht. Voor zover [appellante] wel ontvankelijk is in haar hoger beroep, geldt dat [appellante] persoonlijke aanspraken jegens de boedel geldend probeert te maken. Art. 67 Fw is daarvoor niet geschreven, omdat het artikel slechts van toepassing is op geschillen over het beheer van de boedel. De curator concludeert tenslotte dat, in geval een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt, de rechter-commissaris het verzoek kon en mocht afwijzen.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of [appellante] ontvankelijk is haar hoger beroep alvorens zij toekomt aan de inhoudelijke beoordeling hiervan.
4.2
In art. 101 Fw is bepaald dat de curator bevoegd is goederen in het faillissement te vervreemden. In lid 2 van art. 101 Fw wordt verwezen naar art. 176 Fw, waarin is bepaald dat de curator toestemming nodig heeft van de rechter-commissaris om goederen onderhands te verkopen. Tegen deze beslissing van de rechter-commissaris staat, zo bepaalt de laatste volzin van lid 1 van artikel 67 Fw, geen hoger beroep open. De ratio daarvan is dat de toestemming van de rechter-commissaris om onderhands in plaats van openbaar te verkopen als
een ondergeschikt puntwordt beschouwd
,waarop
de rechter-commissaris een discretionaire bevoegdheid zou moeten hebben(Van der Feltz, Geschiedenis van de Faillissementswet II, p. 231).
4.3
Art. 176 Fw ziet op de wijze van verkoop, openbaar of onderhands. In het onderhavige geval bestaat echter geen verschil van inzicht dat een onderhandse verkoop van de activa van [schuldenares] B.V. de voorkeur verdient. Het gaat er in deze procedure om dat de rechter-commissaris de goedkeuring aan de door de curator gevraagde toestemming om de activa aan [appellante] te verkopen heeft onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze beslissing van de rechter-commissaris niet onder de reikwijdte de uitzonderingen van de laatste volzin van lid 1 van artikel 67 Fw.
4.4
Het hoger beroep richt zich derhalve tot de beslissing (‘beschikking’) van de rechter-commissaris om de door de curator gevraagde toestemming om de activa van [schuldenares] B.V. aan [appellante] te verkopen te onthouden. Van deze beschikking, die dus niet onder de uitzonderingen van de laatste zin van lid 1 van artikel 67 Fw valt staat dus hoger beroep open. Volgens de toelichting in punt 1 bij artikel 67 Fw Tekst & Commentaar Insolventierecht
komt het recht van hoger beroep uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als ‘partij’ bij de beschikking, te weten diegene die - behorend tot één van de in art. 69 genoemde categorieën - het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan en degene tot wie de beschikking is gericht.Naar het oordeel van de rechtbank behoort [appellante] tot de tweede categorie. Immers, [appellante] heeft met de curator een overeenkomst gesloten, die enkel nog afhankelijk was van de opschortende voorwaarde van toestemming van de rechter-commissaris. De beslissing van de rechter-commissaris om de toestemming te onthouden richt zich derhalve rechtstreeks tot [appellante] , die door die beslissing haar overeenkomst met de curator en daarmee haar wens om de activa van [schuldenares] B.V. tegen een bepaalde prijs te kunnen verwerven gefrustreerd zag. In die zin is [appellante] in haar verzoek ontvankelijk.
4.5
Daarmee staat tenslotte nog ter beoordeling open de vraag of de rechter-commissaris, gelet op de overeenkomst tussen haar en de curator en de kennelijke positieve houding van de curator om de opschortende voorwaarde vervuld te zien (immers, de curator heeft de toestemming voor het aangaan van de overeenkomst, aan de rechter-commissaris voorgelegd), nog haar goedkeuring kon onthouden. [appellante] heeft daarvan gesteld dat de rechter-commissaris buiten haar terrein treedt, als zij de toestemming aan een volledig uit onderhandelde overeenkomst onthoudt, enkel en alleen omdat zich nog een tweede gegadigde meldt bij de curator en de curator de deadline voor het doen van biedingen onduidelijk heeft gecommuniceerd in zijn Informatie Memorandum.
4.6
De rechtbank volgt [appellante] niet in haar stellingen op dit punt. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was het [appellante] duidelijk dat haar overeenkomst met de curator nog afhankelijk was van de goedkeuring van de rechter-commissaris. Weliswaar had de curator reeds voor de definitieve overeenkomst de goedkeuring aan de rechter-commissaris verzocht, maar dat doet aan het genoemde principe niet af. De rechter-commissaris heeft in het onderhavige geval een bepaalde afweging gemaakt, maar dat heeft zij gedaan ten behoeve van de boedel en daarmee van de gezamenlijke schuldeisers. Die afweging was dat er wellicht nog een hoger bod op de activa mogelijk was en dus een meeropbrengst voor de boedel. Die afweging mag de rechter-commissaris in het belang van de boedel maken tot het moment dat de beslissing is genomen. Het zou een ongewenste inperking van de bevoegdheden van de rechter-commissaris zijn, als er gevallen zijn, zoals bijvoorbeeld het onderhavige, dat de rechter-commissaris toestemming niet zou mogen onthouden en dus gebonden zou zijn aan hetgeen de curator in een faillissement onderneemt.
4.7
Voor [appellante] was het steeds duidelijk dat de overeenkomst met de curator pas definitief zou zijn na goedkeuring van de rechter-commissaris en tot dat moment liep zij het risico dat de goedkeuring niet zou worden verleend. Nu dat risico zich heeft verwezenlijkt en de rechter-commissaris tot de beslissing haar eigen afwegingen mocht maken ziet de rechtbank geen aanleiding de beslissing van de rechter-commissaris terug te draaien. Overigens, maar dat ten overvloede, zou dat [appellante] ook niet geholpen hebben, omdat het terugdraaien van de beslissing om goedkeuring te onthouden, niet automatisch de goedkeuring van de overeenkomst tot gevolg zou hebben. Terugdraaien van de beslissing van de rechter-commissaris zou alleen tot gevolg hebben dat de opschortende voorwaarde nog steeds van kracht zou zijn.
4.8
Slotconclusie van het voorgaande is dat het verzoek van [appellante] zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van [appellante] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M. Verburg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2018.