ECLI:NL:RBDHA:2018:13325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
NL17.5299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas in het licht van medische en psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2018, betreft het een asielaanvraag van eiser, een Afghaanse man van Tadzjiekse afkomst, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verweerder het relaas van eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser had verklaard dat hij was ontvoerd en mishandeld door twee mannen, maar verweerder vond zijn verklaringen inconsistent en ongerijmd. Eiser had een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) ingebracht, waarin werd geconcludeerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten voortkwamen uit de mishandeling die hij had ervaren. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het iMMO-rapport terzijde had geschoven en dat de bevindingen van het rapport de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser ondersteunden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed. De rechtbank concludeerde dat de twijfels van verweerder over de geloofwaardigheid van het relaas onvoldoende waren om het als ongeloofwaardig te bestempelen, en dat de medische problematiek van eiser zijn vermogen om coherent te verklaren had beïnvloed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 november 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 18 juli 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is opgetreden mevrouw [tolk] . Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij zijn aanvraag een identiteitsdocument (taskara) overgelegd. Hij heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser behoort tot de Tadzjiekse etnische groep, is Sjiiet en was woonachtig in [plaats] . In Afghanistan heeft hij gewerkt als metaalbewerker in dienst van een werkgever in een werkplaats waar stalen deuren en kozijnen werden gemaakt en pulchak, een soort gaas voor onder bruggen ter voorkoming van het leggen van bommen of mijnen.
2. Eiser heeft - samengevat - aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. De werkgever heeft samengewerkt met en opdrachten verricht voor de Afghaanse overheid en buitenlanders. Op een dag is eiser door twee mannen vanuit de werkplaats meegenomen, vastgehouden en mishandeld. Zijn werkgever was toen niet aanwezig. Deze twee mannen, van wie een bewapend, hielden eiser voor dat zijn werkgever niet naar hun waarschuwingen had geluisterd. Gedurende de ontvoering hebben de mannen telefonisch contact gezocht met de werkgever. Eiser is op zijn hand geslagen en hij is in zijn buik verwond. Eiser is op de derde dag buiten bewustzijn ergens in een openbare ruimte achtergelaten. Hij is door derden gevonden en naar een ziekenhuis gebracht en daar behandeld. Nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, heeft hij zijn familie opgezocht en zijn werkgever. Hij heeft ongeveer een maand bij een vriend ondergedoken gezeten. Op advies van de vriend is eiser vervolgens uit Afghanistan vertrokken en binnen ongeveer een maand naar Nederland gereisd.
3. Verweerder acht de ontvoering, vasthouding en mishandeling ongeloofwaardig omdat eiser wisselende, vage en ongerijmde verklaringen zou hebben afgelegd. Hij heeft daarom de asielaanvraag afgewezen.
4. In de besluitvormingsfase, namelijk op 16 augustus 2016, heeft eiser een verzoek aan het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) gedaan om een rapport uit te brengen over eisers medische en psychische klachten. Het iMMO heeft op
8 januari 2018 een rapport uitgebracht. Eiser heeft dat rapport in beroep ingebracht. Het iMMO komt – voor zover van belang – tot de volgende conclusies: Het is aannemelijk dat de lichamelijke problematiek bij eiser (littekens en fysieke klachten) voortgekomen zijn uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. Hoewel een aantal individuele littekens de classificatie consistent en zeer consistent krijgen en alleen een litteken op de buik de classificatie typerend krijgt, moet het totaal typerend geclassificeerd voor gevolgen van een aanval met messteken. Het is aannemelijk dat de psychische problematiek bij eiser is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. Met name de posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de inhoud van de herbelevingen is typerend voor het hebben doorgemaakt van ervaringen zoals eiser die beschrijft. Er was ten tijde van de eerdere asielgehoren sprake van medische problematiek die zeker heeft geïnterfereerd met eisers vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Er zijn meerdere aanwijzingen dat de psychische problematiek ook toen al speelde.
5. Eiser voert aan dat het iMMO rapport zijn asielrelaas bevestigt en ondersteunt.
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het iMMO rapport niet tot een andere conclusie kan leiden dan hij in het bestreden besluit heeft ingenomen. Volgens verweerder is niet inzichtelijk gemaakt op welke onderdelen van het relaas eisers onvermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Het rapport kan daarnaast, aldus verweerder, niet afdoen aan de conclusie dat de ontvoering, vasthouding en mishandeling ongeloofwaardig zijn, omdat verweerder niet alleen tegenwerpt dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, maar ook ongerijmde en vage verklaringen op hoofdlijnen van zijn relaas. Voorts acht verweerder de conclusies van iMMO dat de littekens typerend zijn voor de mishandeling in het licht van verweerders eigen tegenwerpingen ontoereikend om het relaas alsnog geloofwaardig te achten.
7. Het geschil tussen partijen spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of het relaas dat eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legt, geloofwaardig is. Bij de beantwoording van die vraag staat voorop, zo volgt uit de Vreemdelingenwet 2000, hierna: Vw, en de Richtlijn 2011/95/EU (inzake de normen voor erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming), hierna: de Asielkwalificatierichtlijn, dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat zijn relaas juist is en daartoe zoveel als mogelijk ondersteunend bewijs aan te dragen, maar dat verweerder tot taak heeft om de aanvraag en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen in samenwerking met de asielzoeker te beoordelen. De verklaringen van de asielzoeker worden - voor zover voor onderhavige zaak van belang - ondanks het ontbreken van (volledig) bewijsmateriaal geloofwaardig geacht indien de verklaringen samenhangend en aannemelijk zijn en de asielzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
8. De rechtbank zal tegen die achtergrond eerst onderzoeken of verweerder terecht aanvoert dat het iMMO-rapport als niet relevant voor de geloofwaardigheidsbeoordeling terzijde moet worden geschoven. De rechtbank stelt bij de beoordeling op dit punt voorop, dat verweerder geen aanleiding ziet tot het inbrengen van een contra-expertise ter weerlegging van de conclusies van het iMMO en ook overigens het onderzoek en de conclusies in het rapport in wezen niet bestrijdt. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen grond voor de conclusie dat het iMMO-rapport naar totstandkoming onzorgvuldig en naar inhoud onvoldoende inzichtelijk en concludent zou zijn. Het iMMO heeft uitvoerig psychiatrisch en psychodiagnostisch onderzoek gedaan door middel van anamnese, tests en medische stukken en heeft al deze relevante informatie betrokken bij zijn conclusie. Zo heeft het iMMO de Bourdon-Wiersma-test gedaan voor het vaststellen van problemen in de concentratie, de PTSS Checklist voor de DSM-5 (PCL-5) voor het
vaststellen van klachten die samenhangen met eventuele PTSS, de Brief Symptom
Inventory voor het meten van symptomen van psychopathologie en de Raven Standard progressive Matrices (Raven SPM), die indicaties geeft van algemene cognitieve capaciteiten, zonder gebruik te maken van taal. Voor dit deel van het
onderzoek is aansluiting gezocht bij de Richtlijn voor Psychiatrisch Onderzoek voor
Volwassenen van de Commissie Kwaliteitszorg van de Nederlandse Vereniging voor
Psychiatrie (iMMO-rapport, vanaf punt 5.1). Op basis daarvan heeft het iMMO de medische
en psychische beperkingen van eiser vastgesteld. Daarnaast heeft het iMMO bij de conclusie
dat dit ‘zeker’ het geval is, aangesloten bij de beoordelingswijze van het Meldpunt
Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP, zie iMMO-rapport vanaf punt 6). Dit is
ook conform het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and
Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or
Punishment van de Verenigde Naties (Istanbul Protocol). Het iMMO heeft bovendien duidelijk gemaakt op welke gegevens en onderzoeken de conclusies zijn gebaseerd, en die onderzoeken zijn - zo is niet in geschil - verricht door deskundigen. De rechtbank betrekt daarom het iMMO rapport als bewijsmiddel in de beoordeling.
9. Het standpunt van verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard, baseert verweerder naar de kern op de verklaringen van eiser in het eerste gehoor (pagina’s 7 en 8 van het verslag daarvan) op 11 augustus 2016 dat zijn laatste werkdag acht of negen maanden voor zijn vertrek was, terwijl eiser in het nader gehoor op 26 augustus 2016 (pagina 4 van het verslag daarvan) heeft verklaard op de vraag van verweerder “Ik heb begrepen dat u tot 8 of 9 maanden voor uw vertrek uit uw land van herkomst hebt gewerkt” dat hij een maand voor zijn vertrek ondergedoken heeft gezeten bij een vriend, dat hij niet weet of hij daarvoor 8 of 9 maanden heeft gewerkt en dat hij een maand voordat hij bij zijn vriend ging onderduiken nog wel heeft gewerkt, maar dit niet meer zeker weet.
10. Eiser voert hiertegen aan dat hij moeite heeft met tijdsaanduidingen doordat hij analfabeet is en getraumatiseerd. Uit de overige vragen en antwoorden blijkt dat eiser moeite heeft met het reproduceren van data en schatten van lengtes van periodes. Eiser wijst er voorts op dat ook iMMO heeft geconstateerd dat het voor eiser niet mogelijk is gebeurtenissen chronologisch te ordenen.
11. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser gelet op de verklaringen over zijn laatste werkdag tegenstrijdig heeft verklaard en dat eiser daarom niet geloofwaardig is. Uit het iMMO rapport blijkt dat eiser door de bij hem bestaande medische problematiek moeite heeft om coherent en consistent te verklaren en dat hij moeite heeft met chronologie. Voorts blijkt uit de door verweerder gehouden gehoren dat eiser op andere plaatsen in het gehoor de dag dat hij het laatst heeft gewerkt en hij is ontvoerd en de gebeurtenissen daarna steeds wel eenduidig, zij het niet met precieze data, kort op elkaar met elkaar in verband weet te plaatsen. Bovendien blijkt uit de context van zijn verklaring in het eerste gehoor, die alleen zag op de vraag wanneer hij het laatst had gewerkt en niet op de relatie van die dag tot de overige gebeurtenissen tot zijn vertrek, waar eiser ook nog aangeeft dat hij niet weet wanneer zijn laatste werkdag was en dat hij een periode voor zijn vertrek niet heeft gewerkt, dat hij toen inderdaad grote moeite had om dat moment juist te plaatsen.
12. De overige tegenwerpingen van verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat het relaas van eiser niet geloofwaardig is, komen er in wezen alle op neer, dat verweerder de verklaringen van eiser ongerijmd acht. Verweerder voert aan dat het opmerkelijk is dat de werkgever eiser voor de (gestelde) ontvoering nooit op de hoogte had gebracht van de waarschuwingen die de werkgever eerder zou hebben gekregen om op te houden werkzaamheden voor buitenlanders te verrichten, terwijl eiser al vele jaren bij hem werkte. Voorts acht verweerder het niet geloofwaardig dat de mannen eiser meenamen, terwijl zij het gemunt hadden op zijn, die dag niet aanwezige, werkgever. Verweerder acht het ook niet geloofwaardig dat eiser na de ontvoering nog eens terug is gegaan naar zijn werkgever om verhaal te halen. Verder acht verweerder het onbegrijpelijk dat de werkgever toen kennelijk zonder probleem in zijn winkel/werkplaats was en niet alsnog door de mannen was opgezocht. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het iMMO rapport niet van invloed is op zijn reeds eerder in het bestreden besluit verrichte beoordeling. Aan eiser werpt verweerder niet alleen tegen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd op detailniveau, maar ook ongerijmde en vage verklaringen heeft afgelegd die zien op hoofdlijnen van het asielrelaas. Daarom is het asielrelaas volgens verweerder terecht als ongeloofwaardig beoordeeld en vormen de conclusies van het iMMO rapport geen aanleiding om anders te oordelen.
13. Eiser heeft deze tegenwerpingen weerlegd, kort samengevat, door er op te wijzen dat hij niet kan weten wat zijn werkgever heeft gedaan of nagelaten en ook niet wat de werkgever en de mannen precies heeft bewogen om te handelen zoals zij gedaan hebben. Daarnaast wijst hij er op dat het iMMO rapport zijn hele asielrelaas ondersteunt, zowel waar het de mishandeling betreft zoals die blijkt uit de fysieke gevolgen, als het geheel dat heeft geleid tot psychische klachten.
14. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat de bevindingen van in het iMMO rapport niet afdoen aan zijn beoordeling dat het relaas ongeloofwaardig is, overtuigt niet. Hiervoor is reeds geconstateerd dat verweerder eiser ten onrechte tegenwerpt tegenstrijdig te hebben verklaard. De bevindingen van iMMO vormen daarnaast juist een onderbouwing van het relaas van eiser. In zijn rapport over eiser heeft het iMMO geconcludeerd dat eiser ernstige psychische klachten heeft welke zich laten samenvatten als ernstige PTSS en depressie (zie p. 9 1b van het rapport). Op de vraag of het aannemelijk is dat de lichamelijke problematiek (littekens en/of fysieke klachten) is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag, is geantwoord dat dat aannemelijk is. In paragraaf 4.3 is uitgelegd dat, hoewel een aantal individuele littekens de classificatie consistent en zeer consistent kregen, en alleen litteken 3 de classificatie typerend, het totaal conform paragraaf 188 van het Istanbul Protocol als typerend geclassificeerd moet worden voor gevolgen van een aanval met messteken. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de conclusies van het rapport niet relevant zijn voor de beoordeling die verweerder heeft gedaan. Gelet op de conclusies van het iMMO-rapport omtrent de hoeveelheid littekens die gekwalificeerd zijn als typerend, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser (zwaar) mishandeld is. Verweerder heeft niet enkel kunnen volstaan met de conclusie dat dit rapport als steunbewijs ontoereikend is. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 6 bedoelde maatstaf voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas, zijn de nog resterende twijfels bij verweerder over de overtuigende kracht van het relaas onvoldoende om het relaas als ongeloofwaardig te passeren.
15. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 29 van de Vw, artikel 4 van de Asielkwalificatierichtlijn en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden, waaronder die zien op toelating op grond van artikel 15c Asielkwalificatierichtlijn, behoeven geen bespreking.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiser verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten ad € 4. 446,75 (inclusief btw) van het deskundigenonderzoek door het iMMO. Het rapport van het iMMO-onderzoek dient aangemerkt te worden als een door een deskundige uitgebracht verslag in de zin van artikel 1, onderdeel b, Bpb. De door eiser gemaakte kosten voor een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking, indien het kosten zijn die hij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Verweerder heeft de redelijkheid van het maken van deze kosten, noch de omvang, betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van het iMMO-rapport zoals die blijken uit de “Werkwijze iMMO en Toelichting bij iMMO rapportage” komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Verweerder moet aan eiser daarom de kosten van het iMMO-rapport tot een bedrag van € 4.446,75 vergoeden. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 5.448,75.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.448,75.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 oktober 2018 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Belevska, griffier.
griffier
rechter

Rechtsmiddel