ECLI:NL:RBDHA:2018:13257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
09/817156-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander in Den Haag

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 januari 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning te 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een deken en een matras in brand heeft gestoken, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De zaak kwam ter terechtzitting na een pro forma zitting op 25 juli 2018 en een inhoudelijke behandeling op 24 oktober 2018. De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onder verwijzing naar het gebrek aan direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brand. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte de branden heeft aangestoken, waarbij zij de verklaringen van getuigen en het sporenonderzoek in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de branden opzettelijk zijn aangestoken en dat er gevaar was voor de omliggende woningen en de bewoners daarvan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor een bedrag van € 13.581,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817156-18
Datum uitspraak: 7 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 25 juli 2018 (pro forma) en 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. E.M.Krukziener naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 januari 2018 te s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- een deken en/of
- een matras in de woning gelegen aan de [straat] , althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan
- dat deken en/of matras en/of
- die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (goederen in) die woning en of (in) de aanleunende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen in die aanleunende woningen en/of ruimtes, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in die aanleunende woningen en/of ruimtes, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier van justitie acht bewezen dat niet alleen gemeen gevaar was te duchten voor goederen, maar ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna het standpunt van de officier van justitie nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brand. De politie is er echter zonder meer van uitgegaan dat zij de dader moet zijn en heeft geen onderzoek verricht naar een mogelijke andere dader. Verder is het (technisch) onderzoek naar de oorzaak van de brand onzorgvuldig geweest. Zo is in het onderzoek geen aandacht besteed aan de staat waarin de elektrische deken verkeerde, de ongeaarde stopcontacten in de woning en de mogelijkheid dat door kortsluiting op de bovenverdieping vonken uit het stopcontact dat zich in de hal bevindt zijn gekomen, waardoor de brand op de trap kan zijn ontstaan. Een andere oorzaak voor beide branden dan brandstichting kan niet worden uitgesloten.
Voor zover relevant zal de rechtbank hierna het verweer van de verdediging nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 22 januari 2018 werden surveillanten van de politie gestuurd naar de woning [adres] te Den Haag, waar brand zou zijn. [2] Dit adres betreft een portiekwoning, die bestaat uit twee verdiepingen. [3]
Eerste onderzoek aan (de buitenkant van) de woning
Een eerste onderzoek van [naam] brandonderzoeker van Brandweer Haaglanden, wees blijkens zijn mededelingen daarvan aan de politie het volgende uit. De woning – die bestaat uit twee woonlagen – was afgesloten toen de brandweer arriveerde. Er was sprake van twee brandhaarden, die los van elkaar zijn ontstaan, een in een slaapkamer op de bovenverdieping en een onderaan de trap die naar de bovenverdieping leidt. Er zit geen brievenbus in de voordeur. De mogelijkheid dat iemand een brandversnellend middel of iets dergelijks naar binnen had gespoten werd uitgesloten, mede omdat daar geen knoei- of andere sporen van werden aangetroffen. [4]
Onderzoek in de woning: twee brandhaarden
Nader onderzoek in de woning leverde het volgende op. Zowel op vijfde trede van de trap in de hal op de benedenverdieping als op het matras in de grote slaapkamer op de bovenste verdieping werd een brandhaard aangetroffen. Bij de laatstgenoemde brandhaard werden de resten gevonden van een elektrische deken. De bediening van de elektrische deken stond op stand 1 en de stekker zat in het stopcontact ten tijde van de brand. [5]
Sporenonderzoek
Uit het proces-verbaal van het sporenonderzoek blijkt het volgende. De woning [adres] is gelegen in een complex van woningen genummerd [nummer] t/m [nummer] . Nummer [nummer] is een dubbel bovenhuis, gelegen op de tweede en derde woonlaag. Tussen deze twee woonlagen bevindt zich een spiltrap met een halve slag. De treden van de trap waren bekleed met een bruine kortpolige nylon vloerbedekking. Op de vijfde trede in de hoek met de muur was brand ontstaan. Hier werden verbrande resten textiel aangetroffen. De brand is ontstaan door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand kan worden uitgesloten. [6]
Op de tweede woonlaag van de woning is eveneens brand ontstaan. De brandhaard bevond zich in een matras. De brand is ontstaan aan de linkerzijde van het bed aan of op het matras door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm. [7] Een technische oorzaak kan niet worden uitgesloten, omdat de elektrische deken was aangesloten op het stroomnet en mogelijk in werking was.
Tussen beide branden bestond geen enkel onderling verband. [8]
Ook uit een in opdracht van de verzekering verricht onderzoek naar de oorzaken van de brand blijkt dat sprake was van twee geheel van elkaar gescheiden brandhaarden die elkaar niet konden beïnvloeden. De brand is blijkens dit onderzoek ontstaan door het vrijwel gelijktijdig en op twee plaatsen bijbrengen en/of achterlaten van open vuur, in welke vorm dan ook. Vervolgens is de woning verlaten, waarbij de voordeur werd afgesloten. [9]
Gevaar voor goederen en personen
Op basis van het sporenonderzoek is door de politie geconcludeerd dat als de brand niet tijdig was ontdekt en door de brandweer was geblust, het vuur had kunnen overslaan naar de naastgelegen woningen, waar op dat moment mogelijk de bewoners aanwezig waren. Tevens had het vuur aanzienlijke schade aan woningen kunnen doen ontstaan. [10]
Wat betreft de aanwezigheid van personen in de omliggende woningen slaat de rechtbank acht op de volgende verklaring en de bevindingen van de politie.
Huisnummer [nummer] maakt zoals vermeld deel uit van het complex woningen genummerd [nummer] tot en met [nummer] .
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij een brandlucht rook toen zij uit haar woning aan de [straat] [nummer] te Den Haag kwam op 22 januari 2018 omstreeks 7.55 uur. Dit vormde voor haar reden om bij alle woningen in het portiek aan te bellen en de bewoners te waarschuwen. Alleen bij nummer [nummer] werd niet opengedaan. De getuige zag vervolgens (de rechtbank begrijpt: toen zij op het pleintje stond met bewoners) dat het juist deze woning was waaruit de rook kwam. [11]
De politie heeft terwijl de brand werd geblust bewoners gesproken van de [straat] [nummer] , [nummer] en [nummer] . Genoemde bewoners stonden buiten voor het portiek. [12]
De verklaringen van de verdachte
Op 22 januari 2018 om 11.37 uur is de verdachte voor het eerst door de politie gehoord. Zij verklaarde dat haar huisgenoot [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) om ongeveer 7.30 uur was weggegaan en dat ze vermoedde zelf die dag rond 7.40 uur van huis te zijn vertrokken. Zij onderbouwde dit vermoeden door te stellen dat zij op de klok van de [kerk] (in de [straat] ) heeft gezien dat het 7.45 uur was. Omstreeks 8.10 uur kwam zij aan op haar werk en haalde zij haar telefoon uit haar jaszak. Ze zag toen dat ze een paar oproepen had gemist, waaronder één van [slachtoffer] . [slachtoffer] had ook appjes gestuurd luidende “Er is brand thuis” en “Ik ga er heen”.
In haar tweede verklaring op 23 januari 2018 om 17.45 uur heeft de verdachte bevestigd dat zij rond 7.40 uur de woning verlaten had.
Op 8 februari 2018 heeft de verdachte voor de derde keer in deze trant verklaard, namelijk dat zij op 22 januari 2018 rond 7.40 uur de woning verliet en dat zij rond 7.45 uur bij de [kerk] was (“Misschien een minuut eerder of later, maar als het 7.55 uur zou zijn, dan zou het opvallen, want dan zou ik hebben geslapen in de berging”). Ze zei verder dat het uit de berging halen van haar fiets zo’n 2 minuten duurt.
De verklaring van huisgenoot [slachtoffer]
is ook door de politie gehoord. Ze verklaarde dat ze die dag rond 7.30 uur de deur uit ging. De verdachte was toen nog in de woning. [13] Verder verklaarde [slachtoffer] dat zij haar elektrische deken altijd op stand 2 zet en dat zij deze altijd uit zet als zij gaat slapen. Ze weet zeker dat ze hem ook deze keer had uitgezet. Ze zou het anders gemerkt hebben, want ze voelde dat de deken heet werd. [14]
De tijdlijn: tijdstippen van de branden en de locatie van de verdachte
Door de politie is uitgebreid onderzoek gedaan naar het moment waarop de branden zijn ontstaan. Daarbij is gekeken naar het (uitgebreide) alarmsysteem dat aanwezig was in de woning. Dit alarmsysteem was verbonden met een alarmcentrale van Securitas. In het inlograpport van het alarmsysteem is vermeld dat het brandalarm op 22 januari 2018 om 7.50.47 uur is afgegaan. [15]
Uit onderzoek van de politie (samen met de brandonderzoeker van Brandweer Haaglanden) is gebleken dat het brandalarm op de tweede woonlaag was verbonden met de genoemde alarmcentrale, maar het brandalarm op de eerste woonlaag niet. Voordat de rook van de brandhaard op de trap de met de alarmcentrale verbonden rookmelder kon bereiken, moeten vijf tot tien minuten verstreken zijn (aldus de brandonderzoeker). Voordat de rook van de brandhaard in de slaapkamer deze rookmelder kon bereiken moeten ongeveer vijftien minuten verstreken zijn (aldus de brandonderzoeker). De reden dat het langer duurde voordat de rook uit de slaapkamer de rookmelder kon bereiken is dat de slaapkamerdeur was gesloten. De rook van de brandhaard op de trap kon direct opstijgen door het trapgat. [16]
De politie is op basis van een onderzoek naar de telefoon van de verdachte tot de conclusie gekomen dat zij zich op 22 januari 2018 om 7.49.16 uur nog in de nabije omgeving van haar woning bevond. Pas om 7.52.36 uur straalde de telefoon een zendmast aan die het gebied rond de [kerk] bestrijkt. [17]
De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar de tijd die het duurt om per fiets vanaf het huis – volgens de door de verdachte gebruikte route [18] – de [kerk] te bereiken (waarvan zij volgens haar verklaring de klok om 7.45 uur heeft gezien). Hieruit is gebleken dat deze afstand in 2 minuten en 4 seconden te fietsen is. [19]
Conclusie rechtbank
De rechtbank gaat er op grond van de hiervoor aangehaalde passages uit het technische onderzoek van uit dat sprake was van twee brandhaarden waartussen geen enkel onderling verband bestond. Zij merkt op dat dit onderzoek is verricht door twee forensische onderzoekers van wie de conclusies overeenstemmen met die van de brandonderzoeker van de brandweer en het technisch onderzoek dat is verricht in opdracht van de verzekering. De rechtbank verwerpt daarom de verweren van de verdediging met betrekking tot de staat van de elektrische deken en de elektra, die berusten op speculatie en geen feitelijke grondslag vinden in het dossier. De rechtbank gaat er voorts van uit dat deze twee branden opzettelijk zijn aangestoken. Zij merkt hierbij op dat ten aanzien van de eerste brandhaard (op de trap) een technische oorzaak is uitgesloten. Hoewel ten aanzien van de tweede brandhaard een technische oorzaak door de onderzoekers niet wordt uitgesloten, acht de rechtbank dat gezien het feit dat de branden tegelijkertijd hebben gewoed onwaarschijnlijk. Daar komt bij dat uit de verklaringen van [slachtoffer] , zoals hiervoor opgenomen, blijkt dat zij de elektrische deken altijd uit zette voordat zij ging slapen. Het is niet aannemelijk dat, zelfs als zij dat deze keer was vergeten, zij de deken nog steeds aan had staan toen zij de volgende dag uit bed stapte of hem per ongeluk heeft aangezet. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard dat zij de elektrische deken altijd op 2 zette en niet zoals deze is aangetroffen, op stand 1.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte degene was die de branden heeft aangestoken. Omtrent die vraagt overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat de branden in de woning zijn aangestoken en dat de dader daarna de woning heeft verlaten en de deur op slot heeft gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de brand in de slaapkamer (op de bovenste woonlaag) als eerste is aangestoken en pas daarna de brand op de trap, omdat anders de vluchtroute van de dader geblokkeerd zou worden. De brand op de trap is, gezien de melding bij de alarmcentrale om 7.50.47 uur en het oordeel van de brandonderzoeker dat het vijf tot tien minuten heeft geduurd voordat de rook van de brand op de trap het alarm deed afgaan, aangestoken rond 7.40 -7.45 uur. De brand op de slaapkamer is, zoals hiervoor overwogen, nog eerder aangestoken. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte niet de waarheid heeft verklaard over het tijdstip waarop zij de woning verliet en de klok van de [kerk] heeft gezien. Het uit de berging halen van haar fiets kost haar immers twee minuten en het fietsen naar het punt waar ze de klok op 7.45 uur zou hebben zien staan, duurt 2 minuten en 4 seconden. Dit suggereert een vertrektijd van rond 7.40 uur, zoals de verdachte ook in drie verhoren heeft verklaard (tot haar duidelijk werd dat dit niet houdbaar was). Deze vertrektijd is echter niet verenigbaar met het feit dat haar telefoon om 7.49.16 uur, vier minuten na het moment waarop zij de klok zegt te hebben gezien, nog binnen het bereik was van de zendmast die de woning bestrijkt en om 7.52.36 uur, 7 minuten nádat de verdachte de klok zou hebben gezien, nog binnen het bereik was van de zendmast die het gebied rond de [kerk] bestrijkt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het huis op zijn vroegst om 7.45 uur kan hebben verlaten. Aangezien de brand op de trap om 7.45 uur op zijn laatst is aangestoken en de brand in de slaapkamer al daarvoor, moet de dader in het huis zijn geweest toen de verdachte vertrok. Over een derde persoon heeft zij niets verklaard, zodat de rechtbank concludeert dat de verdachte zelf de branden heeft aangestoken.
In het licht van de tijdlijn is niet relevant dat derden mogelijk in het bezit waren van een huissleutel, zodat de rechtbank het daarop berustende verweer van de verdediging verwerpt.
Tot slot dient de rechtbank de vragen te beantwoorden:
of door de brandstichtingen gemeen gevaar voor (goederen in) de woning en (goederen in) de naburige woningen te duchten was;
of door de brandstichtingen levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in die woningen te duchten was.
De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend. Zij verwijst hiertoe in de eerste plaats naar de hiervoor aangehaalde passage uit het sporenonderzoek, inhoudend dat als de brand niet tijdig was ontdekt en door de brandweer was geblust het vuur had kunnen overslaan naar de naastgelegen woningen. Hieruit volgt dat de brand gevaar opleverde voor de omliggende woningen en dus ook voor de goederen in deze woningen (inboedels). De rechtbank merkt op dat de woning zelf, toebehorende aan verhuurder Staedion [20] , en de goederen die zich hierin bevonden en toebehoorden aan [slachtoffer] [21] , gevaar liepen door de brand, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Voorts verwijst de rechtbank naar de verklaring van getuige [getuige] , waaruit blijkt dat zich in iedere woning uit het portiek (de rechtbank begrijpt: grenzend aan de woning op nummer [nummer] ) wel iemand bevond die op haar aanbellen de deur opendeed, behalve op het adres van de verdachte. Hieruit volgt dat de brand ook gevaar opleverde voor de personen die zich in de omliggende woningen bevonden, in de zin van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard zoals hierna opgenomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 22 januari 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- een deken en
- een matras in
eenwoning gelegen aan de [straat] , ten gevolge waarvan
-
diedeken en
datmatras en
- die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor (goederen in) die woning en (in) de aanleunende woningen en levensgevaar voor personen in die aanleunende woningen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in die aanleunende woningen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is geen (subsidiair) strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft brand gesticht in het huurhuis waarin zij samen met een vriendin woonde. Deze woning maakte deel uit van een appartementencomplex. De verdachte heeft hierdoor aanzienlijke materiële schade toegebracht aan de spullen van haar huisgenoot en aan de woning zelf. Ze heeft door deze brandstichting het risico genomen dat de omliggende woningen (en de zich daarin bevindende goederen) schade zouden oplopen. Kwalijker nog dan dit, is dat zij hierdoor ook het risico heeft genomen dat buren zouden worden verrast door de brand en in levensgevaar zouden komen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Mevrouw [slachtoffer] heeft verklaard welke enorme impact de brand op haar leven heeft gehad. Bijna haar hele inboedel, waaronder vele dierbare spullen, is vernietigd. De brand heeft ook diepe sporen nagelaten in haar gevoelsleven. Ze voelt zich gestrest en is erg bang dat het weer kan gebeuren. Ze slaapt slecht. Hierdoor wordt ook haar functioneren als lerares op een zeer negatieve manier beïnvloed.
De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 september 2018, waaruit blijk dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering heeft een rapportage uitgebracht. Daaruit komt naar voren dat de verdachte enorme schulden heeft, die zij voor iedereen verborgen heeft gehouden. De verdachte ontkent weliswaar het tenlastegelegde maar gezien de aard van het feit – en de risico’s die brandstichting meebrengt – is niet uitgesloten dat sprake is van psychische problematiek, al of niet in combinatie met persoonlijkheidsproblematiek, aldus de reclassering. De reclassering verwacht dat de verdachte zal meewerken aan toezicht en interventies gezien haar meewerkende houding tijdens het opstellen van het adviesrapport. De reclassering adviseert om, als het komt tot een strafoplegging, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener en het meewerken aan schuldhulpverlening (waarbij de verdachte de reclassering inzicht geeft in haar financiën en schulden).
De rechtbank heeft nauwelijks inzicht gekregen in de persoonlijkheid van de verdachte en kan alleen raden naar haar motieven, al speelt mogelijk wanhoop over een beslag ter hoogte van ruim 135.000 euro, dat in de week van de brandstichting zou worden gelegd vanwege haar belastingschuld, een rol. De verdachte bagatelliseert haar enorme financiële problemen en loopt ervoor weg. Schuldhulpverlening in een gedwongen kader kan haar helpen (en dwingen) op dit punt orde op zaken te stellen.
Gezien de ernst van het feit (de gevaarzetting en de aangerichte schade, met name die van mevrouw [slachtoffer] ) komt de rechtbank tot het oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf passend is. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde, deels voorwaardelijke straf passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.581,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 13.581,-, subsidiair 102 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering vanwege de bepleite vrijspraak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 13.581,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
22 januari 2018, nu dit de datum is waarop het feit werd gepleegd.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 13.581,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag of elders, te bepalen door de reclassering, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek door De Waag of een soortgelijke zorginstelling en zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- inzicht geeft in haar financiën en schulden en meewerkt aan schuldhulpverlening, waarbij de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan een schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] : een bedrag van € 13.581,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 13.581,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 102 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018020206, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 340), dan wel een los ongenummerd aanvullend proces-verbaal (apart vermeld).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 53-54.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 97.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 95-98.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 97.
9.Geschrift, Tussentijds rapport van bevindingen, p. 235-236.
10.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 97.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 38.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 72.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 77.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 184 in combinatie met een geschrift, te weten een logboek van Securitas, p. 185.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 188.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 205-207.
18.Proces-verbaal, p. 219.
19.Proces-verbaal, p. 213.
20.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens Staedion, p. 89-90.
21.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 91-93.