ECLI:NL:RBDHA:2018:13256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
09/817751-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in de hals van het slachtoffer

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 april 2018, waarbij de verdachte met een mes de hals van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 1 augustus 2018 en 24 oktober 2018. De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanval in de nabijheid was van het slachtoffer en dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ontkend de steekpartij te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 14.195,22, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817751-18
Datum uitspraak: 7 november 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [Detentie gegevens] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 augustus 2018 (pro forma) en 24 oktober 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Lochsnaar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2018 te [plaats] , [Gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna het standpunt van de officier van justitie nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (primair) vrijspraak bepleit. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna het verweer van de verdediging nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] ( [slachtoffer] , hierna ook: aangever) heeft aangifte gedaan van een poging moord/doodslag en het volgende verklaard. Op 25 april 2018 bevond aangever zich in de stacaravan van zijn vriend [getuige 1] (hierna ook: [getuige 1] ) en diens vriendin [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2] ) op een park in [plaats] . Omstreeks 16.00 uur ging de bel. Zowel [getuige 2] als [getuige 1] liep naar de deur. [getuige 1] praatte met een jongen. Hoewel er niet werd geschreeuwd, was er wel een woordenwisseling; het was duidelijk geen vriendelijk gesprek. Aangever liep ook naar de deur en zag een voor hem onbekende jongen. Aangever vroeg meerdere keren of alles goed was. De onbekende jongen haalde opeens uit naar aangever en raakte hem aan de linkerzijde van zijn hals met iets heel scherps. Aangever bracht zijn hand naar zijn hals en zag en voelde dat het bloed pulserend tussen zijn vingers door spoot. Hij dacht dat hij dood zou gaan. Hij heeft het volgende signalement van de voor hem onbekende jongen gegeven: normaal postuur maar klein, mogelijk rond 1,70 meter lang; rond de 24 à 25 jaar oud; licht getinte huid (zoals een Marokkaan of Turk); verzorgd baardje van twee maanden; kort steil donker of zwart haar. Verder droeg de jongen donkerblauwe schoenen van Nike Air Max. [2]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 25 april 2018 in de middag in haar caravan aan de [straat] in [plaats] was, toen er werd aangeklopt. Zij zag een voor haar onbekende man voor de deur staan die vroeg of [getuige 1] er was. [getuige 1] ging naar buiten. Ook aangever ging naar buiten. Op een gegeven moment hoorde [getuige 2] een hoop gerommel en hoorde zij aangever roepen dat hij in zijn nek was gestoken. Zij zag dat aangever heel erg bloedde uit zijn nek. De voor haar onbekende man kon zij niet goed beschrijven omdat zij hem maar vluchtig heeft gezien. Niettemin heeft zij de volgende omschrijving gegeven: licht getinte man; zonnebril; petje of capuchon; stoppelbaardje; rugzak; lengte ongeveer 1,75 meter; normaal postuur; leeftijd ongeveer 26 jaar; vermoedelijk grijs met blauw vest, merk Nike. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zich op 25 april 2018 in het chalet (de rechtbank begrijpt: de stacaravan) op de [straat] in [plaats] bevond toen er werd aangeklopt. [getuige 1] zag dat de hem bekende verdachte voor de deur stond en hij hoorde dat de verdachte zei: ‘Ik hoor van vrienden dat je mij verdenkt dat ik geld van jou zou hebben gestolen’. Op een gegeven moment kwam ook aangever erbij staan en mengde zich in het gesprek. [getuige 1] zag dat de verdachte met een hand naar zijn rug ging, naar de achterkant van zijn broek. Daarop stapte aangever nog wat meer naar de verdachte toe en vroeg wat hij ging doen. Vervolgens ging het allemaal heel snel. [getuige 1] hoorde een klik en zag dat de verdachte een heel snelle armbeweging maakte en dat er bloed uit de nek van aangever spoot. Hierna is de verdachte heel snel weggerend. [4]
De politie die omstreeks 16.20 uur arriveerde bij de caravan, trof daar [getuige 2] , [getuige 1] en aangever aan. Aangever lag op de grond in de caravan en zat onder het bloed. Een wond in de hals van aangever werd door [getuige 1] aangedrukt met een handdoek. [5]
Door een forensisch arts is het letsel van aangever als volgt omschreven: een steekwond aan de linkerkant van de hals met perforatie van de halsslagader en halsader. De steekwond was 1-2 centimeter lang, 1-2 centimeter breed en 2-3 centimeter diep. De geschatte genezingsduur bedroeg 3 maanden. [6]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag samen met een vriend, [getuige 3] , met de auto in [plaats] is geweest omdat hij wilde praten met [getuige 1] , die hem beschuldigde van diefstal. [7]
[getuige 3] is als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard. De verdachte en [getuige 1] hadden ruzie over de diefstal van geld. Die dag zijn [getuige 3] en de verdachte met de auto op weg gegaan naar [getuige 1] . Onderweg hebben ze stilgestaan bij een haven, waar [getuige 3] alleen, zonder de verdachte, drinken is gaan halen. Dit heeft tien minuten geduurd, misschien langer. [getuige 3] weet niet of de verdachte die dag een baard had. [8]
De politieagenten die [getuige 3] hebben verhoord zijn vervolgens met hem naar de haven van [plaats] gereden. Daar aangekomen wees [getuige 3] de plaats aan waar hij zijn auto had geparkeerd en een stuk was gaan lopen. De agenten zijn vervolgens – aan de hand van Google Maps – nagegaan wat de afstand is van die plaats tot de stacaravan van [getuige 1] en [getuige 2] . Die afstand bedraagt 500 meter, te lopen in zes minuten. [9]
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ontkend dat hij aangever heeft gestoken. Hij is weliswaar naar hem op weg gegaan om met hem te praten, maar zover is het nooit gekomen, omdat hij bang was. Hij was de hele tijd samen met [getuige 3] . Waar [getuige 3] anders heeft verklaard, heeft hij zich vergist; ze zijn de auto niet uit geweest. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij een volle baard droeg, wat niet in de door getuigen opgegeven signalementen van de dader terugkomt. Volgens de verdachte heeft [getuige 1] hem vals beschuldigd van het steken om een ander de hand boven het hoofd te houden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene was die aangever in zijn hals heeft gestoken. Zij leidt dit af uit het volgende.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij op 25 april 2018 met [getuige 3] naar [plaats] was gereden om met [getuige 1] te praten over de beschuldigingen aan zijn adres. [getuige 3] heeft dat bevestigd en de plaats aangewezen waar hij de auto heeft geparkeerd en de verdachte – ten minste – tien minuten alleen heeft gelaten om drinken te halen. Die plaats bevindt zich op slechts zes minuten lopen van de stacaravan van [getuige 1] en [getuige 2] , zodat de verdachte in de tijd dat [getuige 3] drinken was gaan halen in de gelegenheid was [getuige 1] neer te steken en naar de haven terug te keren (in aanmerking genomen dat [getuige 1] heeft verklaard dat de dader na het steken heel snel wegrende).
De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] . Weliswaar heeft [getuige 3] verklaard geheugenproblemen te hebben, maar over het gebeurde op 25 april 2018 heeft hij duidelijk, gedetailleerd en coherent verklaard. Daarentegen ziet de rechtbank wèl redenen om te twijfelen aan de verklaring van de verdachte. Die redenen zijn in de eerste plaats gelegen in de door de politie afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verdachte en [getuige 3] , waarvan zich verslagen in het dossier bevinden. De rechtbank kan die gesprekken niet anders duiden dan als het instrueren van [getuige 3] door de verdachte over wat hij in zijn verhoor moest gaan zeggen: “Kijk jij weet dat we die auto nooit uit geweest zijn snap je. We zijn ook niet voor ze vakantiepark in de buurt geweest. Als jij bevestigt dat dat zo is dan mag ik gaan.” “Als jij tegen hun in enen zegt: Misschien is tie wel de auto uit geweest om te gaan plassen […] dan ben ik focked.” Desondanks heeft [getuige 3] anders verklaard dan de verdachte kennelijk wilde.
Verder hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van aangever en [getuige 1] . Dat zij op onderdelen uiteenlopend hebben verklaard (zoals over wat aangever precies zei toen hij zich in de woordenwisseling mengde), doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet af. De kern daarvan is immers gelijkluidend: er kwam een man aan de deur, [getuige 1] stond hem te woord, het was geen vriendelijk gesprek, aangever mengde zich in het gesprek en werd vrijwel meteen in zijn hals gestoken. [getuige 1] , die de verdachte kent, heeft hem direct aangewezen als de dader. Desgevraagd heeft de verdachte niet kunnen verklaren waarom [getuige 1] hem vals zou hebben beschuldigd van een zo ernstig feit als het onderhavige; het enkele feit dat zij ruzie hadden over geld, maakt de verklaring van [getuige 1] niet onbetrouwbaar. Daar komt bij dat aangever en [getuige 2] de verdachte weliswaar niet hebben aangewezen als dader (zij kenden hem immers niet), maar wel een signalement hebben gegeven van de dader. Deze signalementen komen grotendeels overeen en de verdachte past hierin. Dat de verdachte die dag een volle baard droeg, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. [getuige 3] noch enig andere getuige heeft dit bevestigd. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan de verklaring van de verdachte dat hij aangever niet heeft gestoken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 april 2018 te [plaats] , [Gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de hals/nek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij had ruzie met een vriend van het latere slachtoffer over een vermeende diefstal. Hij heeft die vriend bij diens woning opgezocht en zich daarvoor bewapend met een steekvoorwerp. Er vond een woordenwisseling tussen beiden plaats. Toen ook het voor de verdachte onbekende slachtoffer zich daarin mengde, heeft de verdachte hem in zijn hals gestoken. Het slachtoffer is hierdoor levensbedreigend gewond geraakt en moest met spoed worden geopereerd. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, is een omstandigheid die bepaald niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de gebeurtenis grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Hij wordt dagelijks getroffen door de aanblik van het litteken in zijn hals. Ook kan hij zijn nek sindsdien minder goed gebruiken en belasten en heeft hij een dof gevoel in zijn hals. Hij is vaak moe, heeft neerslachtige gevoelens en moeite zich langere tijd te concentreren. Hij ondergaat nog steeds behandeling om het gebeurde een plaats te kunnen geven en zijn normale leven weer op te kunnen pakken. Als gevolg van het door hem bekomen letsel heeft hij het boksen moeten opgeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
5 juli 2018 , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van misdrijven.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het advies van de reclassering de verdachte geen reclasseringstoezicht op te leggen, omdat hij zegt geen problemen te ervaren op de in het rapport genoemde leefgebieden en de reclassering geen aanwijzingen heeft voor het tegendeel.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur passend is, omdat misdrijven gericht tegen het leven behoren tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 22.580,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft hij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 22.580,72, subsidiair 147 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij in ieder geval partieel niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering een wat de verdediging betreft onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de posten kleding (tot een bedrag van € 350,-), reiskosten (tot een bedrag van € 175,03), parkeerkosten (tot een bedrag van € 64,30), medische kosten (eigen risico en drogist, € 400,94), verlies aan arbeidsvermogen (€ 2.994,88), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 90,-) en kosten boksschool (€ 30,-) voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 10.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar (niet als voorschot).
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 14.195,22.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
25 april 2018 , nu dit de datum is waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de post huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank als volgt. Bij deze post gaat het om vergoeding van door de vriendin van het slachtoffer geleden schade doordat zij alle huishoudelijke taken heeft moeten verrichten toen het slachtoffer dat zelf niet kon. Het gaat hier om zogeheten ‘verplaatste schade’, zoals bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het vorderen van vergoeding voor zodanige schade is in het strafproces geen plaats. Daarvoor gelden immers de criteria voor slachtofferschap, opgenomen in Titel IIIA van het Wetboek van Strafvordering. Waar het gaat om schade die zou zijn geleden door de vriendin van het slachtoffer is niet aan die criteria voldaan. De rechtbank zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal ook voor het overige (dat wil zeggen: het ten aanzien van de hiervoor deels toegewezen materiële schadeposten meer gevorderde) de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De vordering is in zoverre niet voldoende onderbouwd, terwijl het heropenen van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing te geven, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering brengt mee dat de verdachte ook dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.195,22, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 14.195,22, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat hij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.195,22, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 105 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 216).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 41-42; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 43-45.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 51-52.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 46-50.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
6.Een geschrift, te weten een brief van 5 juli 2018, ondertekend door [arts] , forensisch arts KNMG, p. 132.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 oktober 2018.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 161-164.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 166.