Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 november 2017 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- het vonnis van 24 januari 2018 van de kantonrechter te Leiden waarin deze zich onbevoegd verklaart om over de vorderingen van [eiseres] te oordelen;
- het vonnis van 4 april 2018 waarin de rechtbank een comparitie van partijen heeft bevolen;
- de brief van mr. Bouchikhi van 2 juli 2018 met bijlagen;
- twee B16 formulieren van mr. Laus met het verzoek de heer [A] aanwezig te laten zijn op de zitting en geen rekening te houden met produktie 16 van [eiseres] ;
- het proces-verbaal van de zitting van 16 juli 2018. Ter zitting is produktie 13 van de dagvaarding geweigerd omdat deze onleesbaar is. De produktie is teruggegeven. Voorts heeft mr. Laus ter zitting zijn brief van 19 januari 2018 met produkties terug genomen. En;
- de brief van mr. Laus van 24 juli 2018 en de brief van mr. Bouchikhi van 25 juli 2018, met opmerkingen op het proces-verbaal van de zitting.
2.Feiten
7. Het Hof is van oordeel dat de man, (…), aan zijn stelling dat de vrouw samenleeft als ware zij gehuwd voldoende feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en daarvan tevens genoegzaam bewijs heeft bijgebracht. De vrouw ontkent weliswaar bijna alle door de man aangevoerde feiten en omstandigheden, maar gezien de met stukken en onderzoeksrapporten onderbouwde stelling van de man, kon de vrouw niet volstaan met een enkele ontkenning, maar had het op haar weg gelegen de door de man gemotiveerd aangevoerde feiten en omstandigheden gemotiveerd te betwisten. Gelet voorts op de uitgebreide wijze waarop de man, ook na de betwisting door de vrouw, de aan zijn stelling ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden heeft gemotiveerd, acht het hof door de man genoegzaam aangetoond dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1: 160 BW.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat er door de man in de procedure bedrog is gepleegd in die zin dat hij met opzet bewijsstukken in het geding heeft gebracht waarin onwaarheden werden opgenomen, dan wel opzettelijk feiten heeft verzwegen waarvan hij verplicht was deze mede te delen. Het feit dat er in de overgelegde – omvangrijke – verslaglegging van het door de man ingeschakelde detectivebureau een aantal onvolkomenheden staan, .. zoals het (…) mogelijk aanzien van een ander dan de vrouw als de vrouw, leidt niet tot bedrog van de man. …”
3. Vordering en verweer
4.Beoordeling
Uitgangspunt
voormaligebewoonsters zijn gehoord. Vermeld is dat zij hun telefoonnummer hebben meegenomen naar het nieuwe adres en dit verklaart waarom zij zijn gevonden. Een persoon verklaart volgens het rapport [eiseres] en [Y] te kennen en zegt ” [… 1] woont daar met [… 2] . Ik heb ze als buren gehad. Zij schildert, ja”. Juist is dat deze bewoners zijn verhuisd, maar dit betekent niet dat zij niet kunnen verklaren over hetgeen zij voor hun verhuizing hebben waargenomen, zeker niet nu de alimentatiezaak betrekking heeft op de periode sinds december 2007. In het rapport is uitdrukkelijk vermeld dat het gaat om voormalige bewoners, en tevens hoe [gedaagde] de beschikking kreeg over hun telefoonnummer. Van onrechtmatigheid of onzorgvuldigheid is hier geen sprake. Een verplichting tot het gebruik van een memorecorder bestaat niet.
5. De beslissing
wijst de vorderingen van [eiseres] af;