ECLI:NL:RBDHA:2018:13146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
C/09/539732 / HA ZA 17-989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak verkopers op contractuele boete in koopovereenkomst woning; tekortkoming kopers in verplichtingen; geslaagd beroep op overmacht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, verkopers van een woning, een vordering ingesteld tegen gedaagden, kopers, wegens het niet nakomen van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De koopovereenkomst werd op 19 juli 2017 gesloten, waarbij een koopprijs van € 282.500,-- was overeengekomen. De eigendomsoverdracht was gepland voor 18 september 2017, maar gedaagden hebben op de afgesproken datum niet voldaan aan hun verplichtingen, waaronder het stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom. Eisers hebben gedaagden in gebreke gesteld en de koopovereenkomst ontbonden op 6 september 2017, waarna gedaagden werden aangesproken voor een contractuele boete van € 28.250,--. Gedaagden voerden verweer en stelden dat er sprake was van overmacht, omdat één van hen gedwongen was opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank oordeelde dat gedaagden niet toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, omdat de gedwongen opname van gedaagde 2 hen feitelijk verhinderde om aan de overeenkomst te voldoen. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/539732 / HA ZA 17-989
Vonnis van 12 september 2018
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

2. [eisende partij sub 2], beiden te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. E. de Jongh te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , te [plaats 1] ,

gedaagde sub 1,
advocaat: mr. R. Sekeris te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2], te [plaats 1] ,
gedaagde sub 2,
niet verschenen.
Eisers worden hierna [eisende partij sub 1 c.s.] (in mannelijk enkelvoud) genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als de [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk als [gedaagde sub 1 c.s.] (eveneens in mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september 2017, met producties;
  • het ter rolzitting van 20 september 2017 tegen [gedaagde sub 1 c.s.] verleende verstek;
  • het B-formulier met roldatum 18 oktober 2017, waarbij mr. Sekeris zich voor de [gedaagde sub 1] heeft gesteld, als gevolg waarvan het tegen de [gedaagde sub 1] verleende verstek is gezuiverd;
  • de rolbeslissing van 25 oktober 2017, waarbij [eisende partij sub 1 c.s.] in de gelegenheid is gesteld om bij akte alsnog ontbrekende gegevens te verstrekken;
  • de ter rolzitting van 8 november 2017 door [eisende partij sub 1 c.s.] genomen akte;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de [gedaagde sub 1] , met producties;
  • het tussenvonnis van 28 februari 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal dat buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt: mr. De Jongh namens [eisende partij sub 1 c.s.] bij faxbericht van 4 juli 2018 en mr. Reidsma namens de [gedaagde sub 1] bij faxbericht van 13 juli 2018. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van deze inbreng. Voor zover relevant, zal daarop nader worden ingegaan.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 19 juli 2017 is tussen [eisende partij sub 1 c.s.] (als verkoper) en [gedaagde sub 1 c.s.] (als koper) een koopovereenkomst naar NVM-model (hierna: de koopovereenkomst) tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: de woning), waarbij partijen een koopprijs zijn overeengekomen van € 282.500,--. [eisende partij sub 1 c.s.] werd bij de verkoop bijgestaan door [Makelaarskantoor] . [gedaagde sub 1 c.s.] heeft voor de koop geen makelaar ingeschakeld. Wel heeft hij zich laten bijstaan door een hypotheekadviseur, te weten VDB Hypotheken (met name handelend in de persoon van de heer [A] (hierna: [A] )). In de koopovereenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. Verder is in de koopovereenkomst voor zover hier van belang het volgende bepaald:

artikel 4 Eigendomsoverdracht
4.1.
De akte van levering zal gepasseerd worden op
maandag 18 september 2017of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen, ten overstaan van een notaris verbonden aan notariskantoor
[Notariskantoor], gevestigd te
[plaats 2], hierna verder te noemen notaris.
(…)
artikel 5 Bankgarantie/ Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op
21 augustus 2017een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van
€ 28.250,-- zegge acht en twintig duizend twee honderd vijftig euro(…)
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening. De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.
(…)
artikel 9 Hoofdelijkheid
Indien verkoper en/of koper twee of meer (rechts)personen zijn, geldt het volgende:
a. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, kunnen slechts gezamenlijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen nakomen;
b. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, verlenen elkaar bij dezen onherroepelijk volmacht om namens elkaar de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen; en
c. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, zijn hoofdelijk verbonden voor de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen;
artikel 11 Ingebrekestelling/ Ontbinding
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoning zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren”
2.2.
Bij e-mail van 29 juli 2017 heeft [A] aan het behandelend notariskantoor onder meer bericht dat de overdrachtsdatum, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de koopovereenkomst, in gezamenlijk overleg is gesteld op 21 augustus 2017.
2.3.
Bij brief van 1 augustus 2017 heeft mr. [de notaris] (hierna: de notaris) aan [eisende partij sub 1 c.s.] bericht dat de afspraak voor het transport van de woning is gewijzigd en dat de nieuwe afspraak is gereserveerd op maandag 28 augustus 2017.
2.4.
[gedaagde sub 1 c.s.] heeft op of voorafgaand aan 21 augustus 2017 geen bankgarantie gesteld of waarborgsom gestort.
2.5.
Bij brief van 22 augustus 2017 heeft [eisende partij sub 1 c.s.] [gedaagde sub 1 c.s.] in gebreke gesteld wegens het niet tijdig storten van de waarborgsom. [gedaagde sub 1 c.s.] is hierbij in de gelegenheid gesteld om binnen acht dagen na dagtekening van die brief alsnog aan zijn verplichting op grond van artikel 5.2 van de koopovereenkomst te voldoen.
2.6.
Op het in de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud is door [gedaagde sub 1 c.s.] geen beroep gedaan.
2.7.
[gedaagde sub 1 c.s.] is op 28 augustus 2017 niet bij de notaris verschenen voor het passeren van de leveringsakte. Evenmin was op die datum de volledige koopsom op de rekening van de notaris gestort.
2.8.
Bij brief van 28 augustus 2017 heeft mr. De Jongh, namens [eisende partij sub 1 c.s.] , [gedaagde sub 1 c.s.] bericht dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen op grond van de koopovereenkomst door niet tijdig de (volledige) waarborgsom te voldoen of een bankgarantie te stellen en door niet mee te werken aan de notariële levering van de woning. [gedaagde sub 1 c.s.] is gesommeerd om binnen acht dagen na dagtekening van die brief, derhalve uiterlijk 5 september 2017, alle verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst na te komen.
2.9.
Eind augustus 2017 heeft [A] telefonisch contact met mr. De Jongh opgenomen, waarna op 1 en 5 september 2017 een e-mailcorrespondentie is gevolgd. In zijn e-mail van 5 september 2017 heeft [A] mr. De Jongh namens de [gedaagde sub 1] verzocht om een uitstel van de levering van de woning van twee weken, teneinde de [gedaagde sub 1] in de gelegenheid te stellen de woning alleen aan te kopen.
2.10.
Bij brief van 6 september 2017 heeft mr. De Jongh namens [eisende partij sub 1 c.s.] aan [gedaagde sub 1 c.s.] medegedeeld dat [gedaagde sub 1 c.s.] inmiddels wel de waarborgsom heeft gestort, maar dat hij niet de woning heeft afgenomen. Op grond hiervan heeft [eisende partij sub 1 c.s.] de koopovereenkomst ontbonden. [gedaagde sub 1 c.s.] is hierbij gesommeerd om de contractuele boete van € 28.250,-- uiterlijk binnen vijf dagen na dagtekening van deze brief, te weten uiterlijk 11 september 2017, aan [eisende partij sub 1 c.s.] te voldoen.
2.11.
Aan de onder 2.10 vermelde sommatie heeft [gedaagde sub 1 c.s.] geen gehoor gegeven.
2.12.
Op 12 september 2017 is de dagvaarding in de onderhavige zaak uitgebracht.
2.13.
Op 23 oktober 2017 is de woning aan derden verkocht voor een koopsom van
€ 290.000,--. De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 18 december 2017.
2.14.
De door [gedaagde sub 1 c.s.] gestorte waarborgsom staat thans nog op de derdenrekening van de notaris.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert – samengevat en na eisvermindering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1 c.s.] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat [eisende partij sub 1 c.s.] die overeenkomst op 6 september 2017 op goede gronden heeft ontbonden;
[gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisende partij sub 1 c.s.] van de contractuele boete van
€ 28.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] legt aan zijn vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1 c.s.] is, ook na in gebreke te zijn gesteld, zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst niet nagekomen. In strijd met het bepaalde in artikel 5 van de koopovereenkomst heeft [gedaagde sub 1 c.s.] immers niet tijdig een bankgarantie gesteld of een waarborgsom gestort. Voorts heeft [gedaagde sub 1 c.s.] op de op verzoek van [gedaagde sub 1 c.s.] nader overeengekomen overdrachtsdatum (28 augustus 2017) niet meegewerkt aan het passeren van de akte van levering met betrekking tot de woning. [gedaagde sub 1 c.s.] is derhalve toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, op grond waarvan [eisende partij sub 1 c.s.] die overeenkomst op 6 september 2017 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Ingevolge artikel 11.2 van de koopovereenkomst is [gedaagde sub 1 c.s.] een terstond opeisbare boete verschuldigd van 10% van de koopsom, zijnde derhalve een bedrag van € 28.250,--.
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vonnis op tegenspraak

4.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal, nu de [gedaagde sub 1] in het geding is verschenen, één vonnis worden gewezen dat tussen alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Schending substantiëringsplicht?
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de [gedaagde sub 1] houdt in dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] integraal dient te worden afgewezen, omdat er volgens hem sprake is van een schending van de uit artikel 21 jo artikel 111 lid 3 Rv voortvloeiende substantiëringsplicht, dat wil zeggen de verplichting om in de dagvaarding melding te maken van de eerder door gedaagde(n) tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor.
4.3.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Aan de [gedaagde sub 1] kan worden toegegeven dat [eisende partij sub 1 c.s.] , na daartoe door de rechtbank bij rolbeslissing van 25 oktober 2017 in de gelegenheid te zijn gesteld, op summiere wijze het verweer van hem heeft weergegeven. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft bij zijn akte van 8 november 2017 immers alleen melding gemaakt van het feit dat [A] kort voor dagvaarding contact met mr. De Jongh heeft opgenomen om te laten weten dat de [gedaagde sub 1] met betrekking tot de woning een nieuwe koopovereenkomst, alleen op zijn naam, wilde sluiten. Hij heeft hierbij nagelaten de rechtbank te berichten over de – hierna nader te melden – psychische problemen en gedwongen opname van [gedaagde sub 2] , ondanks dat ter comparitie is komen vast te staan dat mr. De Jongh hiervan in ieder geval eind september 2017 door mr. Sekeris op de hoogte is gesteld, zulks onder overlegging van de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde verklaring van Parnassia.
Het had op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] gelegen deze omstandigheid te vermelden. De rechtbank heeft evenwel onvoldoende aanleiding om hieraan enige consequentie te verbinden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zij (uiteindelijk) door beide partijen naar behoren is ingelicht en zicht heeft verkregen op de relevante feiten en omstandigheden rond de onderhavige koopovereenkomst. De [gedaagde sub 1] is bovendien door de aanvankelijk onvolledige weergave van feitelijke stellingen door [eisende partij sub 1 c.s.] niet gehinderd in het voeren van verweer tegen de vorderingen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank dit verweer van de [gedaagde sub 1] passeert.
Is sprake van een tekortkoming?
4.4.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft aan zijn vordering twee tekortkomingen ten grondslag gelegd, te weten (i) het niet tijdig stellen van een bankgarantie of storten van een waarborgsom (in strijd met artikel 5 van de koopovereenkomst) en (ii) het niet (tijdig) meewerken aan de eigendomsoverdracht van de woning (in strijd met artikel 4 van de koopovereenkomst).
Schending artikel 5?
4.5.
Op grond van artikel 5 van de koopovereenkomst was [gedaagde sub 1 c.s.] gehouden om uiterlijk op 21 augustus 2017 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie te doen stellen dan wel een waarborgsom te storten ter hoogte van een bedrag van € 28.250,--. Vast staat dat [gedaagde sub 1 c.s.] op of voorafgaand aan voornoemde datum niet aan deze verplichting heeft voldaan. Ter comparitie is echter naar voren gekomen dat [gedaagde sub 1 c.s.] , na het versturen van de tweede ingebrekestelling van 28 augustus 2017 door [eisende partij sub 1 c.s.] , alsnog binnen de in die brief door [eisende partij sub 1 c.s.] geboden termijn een waarborgsom ad € 28.250,-- op de derdenrekening van de notaris heeft gestort. Op dit punt is [gedaagde sub 1 c.s.] derhalve niet nalatig gebleven en kan van een tekortkoming niet meer worden gesproken.
Schending artikel 4?
4.6.
In artikel 4 van de koopovereenkomst is opgenomen dat de akte van levering gepasseerd zal worden op 18 september 2017 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [gedaagde sub 1 c.s.] op dit punt is tekortgeschoten, dient eerst te worden beoordeeld of partijen nader zijn overeengekomen de in de koopovereenkomst opgenomen leveringsdatum te vervroegen naar (uiteindelijk)
28 augustus 2017. De [gedaagde sub 1] betoogt dat dit niet het geval is, omdat [A] niet bevoegd was hem te vertegenwoordigen.
4.7.
De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat buiten discussie staat dat aan [A] , die door [gedaagde sub 1 c.s.] is ingeschakeld om te bemiddelen bij het tot stand brengen van een hypothecaire geldlening, geen uitdrukkelijke of stilzwijgende volmacht is verleend tot het verrichten van rechtshandelingen voor [gedaagde sub 1 c.s.] in het kader van de koop en levering van de woning. Beoordeeld dient evenwel te worden of [eisende partij sub 1 c.s.] , zoals hij heeft gesteld, een beroep toekomt op de schijn van volmachtverlening in de zin van artikel 3:61 lid 2 BW.
4.8.
Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt dat, ingeval een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, geen beroep kan worden gedaan op de onjuistheid van deze veronderstelling. Volgens vaste rechtspraak kan de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet alleen door een toedoen van de vertegenwoordigde (in dit geval [gedaagde sub 1 c.s.] ) worden gewekt maar ook door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of door een andersoortig niet-doen van de vertegenwoordigde. Daarbij doet niet ter zake of een gedeelte van de schijnwekkende feiten zich eerst na de totstandkoming van de overeenkomst heeft voorgedaan. Voor toerekening van schijn van volmachtverlening kan ook plaats zijn, ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
4.9.
Gebleken is dat [A] op enig moment aan [gedaagde sub 1 c.s.] heeft voorgesteld de leveringsdatum te vervroegen naar 21 augustus 2017 en dat [gedaagde sub 1 c.s.] in reactie hierop te kennen heeft gegeven dat dit voor hem niet per se hoefde maar dat hij – als [eisende partij sub 1 c.s.] daarmee akkoord zou gaan – wel bereid was om daaraan mee te werken. Vervolgens is in overleg tussen [A] en (de makelaar van) [eisende partij sub 1 c.s.] de leveringsdatum nader vastgesteld op
28 augustus 2017, waarna [A] deze datum aan [gedaagde sub 1 c.s.] heeft medegedeeld.
4.10.
Nog los van het feit dat uit het voorgaande zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde sub 1 c.s.] bij voorbaat uitdrukkelijk met een vervroeging van de leveringsdatum heeft ingestemd, geldt dat [gedaagde sub 1 c.s.] zich, nadat [A] hem heeft bericht dat de levering van de woning op
28 augustus 2017 zou plaatsvinden, nimmer op het standpunt heeft gesteld dat [A] niet bevoegd was om op dit punt namens hem op te treden.
4.11.
Evenmin heeft [gedaagde sub 1 c.s.] laten weten dat hij zich niet gebonden achtte aan deze vervroegde leveringsdatum, ook niet na de ingebrekestelling van mr. De Jongh van 28 augustus 2017, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat [gedaagde sub 1 c.s.] “met cliënt nader [is] overeengekomen dat de datum van de beoogde levering zou worden vervroegd naar 28 augustus 2017”. Zelfs na de ontbindingsverklaring van mr. De Jongh van 6 september 2017 heeft [gedaagde sub 1 c.s.] nagelaten om een beroep te doen op de in de koopovereenkomst opgenomen leveringsdatum (18 september 2017), die op dat moment nog niet was verstreken.
4.12.
Tegen de achtergrond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eisende partij sub 1 c.s.] redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat [A] bevoegd was om namens [gedaagde sub 1 c.s.] een eerdere leveringsdatum af te spreken. Uit het gegeven dat [eisende partij sub 1 c.s.] eerder is teruggekomen van zijn vakantie om de woning tijdig te kunnen overdragen, zoals ter comparitie onweersproken door hem naar voren is gebracht, blijkt dat [eisende partij sub 1 c.s.] er ook daadwerkelijk op heeft vertrouwd dat [A] vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat mr. De Jongh [A] bij e-mail van 1 september 2017 heeft gevraagd naar zijn schriftelijke volmacht doet aan dit feitelijk bij [eisende partij sub 1 c.s.] tot stand gekomen vertrouwen niets af.
4.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de [gedaagde sub 1] zich jegens [eisende partij sub 1 c.s.] niet mag beroepen op de onjuistheid van de veronderstelling dat aan [A] een toereikende volmacht was verleend. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat partijen, in afwijking van de koopovereenkomst, een eerdere datum voor de eigendomsoverdracht van de woning zijn overeengekomen, te weten 28 augustus 2017. Omdat [gedaagde sub 1 c.s.] op deze datum niet bij de notaris is verschenen als gevolg waarvan de akte van levering met betrekking tot de woning niet is gepasseerd, is op dit punt sprake van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.]
Is sprake van overmacht?
4.14.
Uit artikel 11.2 van de koopovereenkomst vloeit voort dat voor de verschuldigdheid van de contractuele boete uitdrukkelijk vereist is dat sprake is van een
toerekenbaretekortkoming. Beoordeeld moet derhalve worden of de hiervoor vastgestelde tekortkoming aan [gedaagde sub 1 c.s.] kan worden toegerekend of dat, zoals de [gedaagde sub 1] betoogt, [gedaagde sub 1 c.s.] een beroep op overmacht toekomt.
4.15.
De vereisten voor een geslaagd beroep op overmacht zijn opgenomen in artikel 6:75 BW. Dit artikel bepaalt dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat hierbij doorslaggevend is of sprake is van een overmachtssituatie op het moment dat de schuldenaar moet presteren. Niet noodzakelijk is dat de verhindering eerst na het aangaan van de verbintenis is ontstaan. Ook wanneer nakoming van meet af aan onmogelijk is, doet dit aan de rechtsgeldigheid van de gesloten overeenkomst in beginsel niet af en is een beroep op artikel 6:75 BW mogelijk.
4.17.
Tegen deze achtergrond passeert de rechtbank het betoog van [eisende partij sub 1 c.s.] , inhoudende dat [gedaagde sub 1 c.s.] onder de gegeven omstandigheden – de rechtbank begrijpt: de psychische gesteldheid van [gedaagde sub 2] in aanmerking genomen – de koopovereenkomst niet had moeten sluiten en geen nadere leveringsdatum had moeten overeenkomen. Nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat op het moment van contracteren reeds sprake was van zodanige psychische problemen bij [gedaagde sub 2] , dat [gedaagde sub 1 c.s.] voorzag of behoorde te voorzien dat van zijn zijde een verhindering van de nakoming van de verplichting ex artikel 5 van de koopovereenkomst zou intreden.
4.18.
De eigendomsoverdracht van de woning hield een persoonlijk te verrichten prestatie in van ieder der afzonderlijke partijen. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 9 onder a van de koopovereenkomst, waarin, voor het geval verkoper en/of koper meer (rechts)personen zijn, is bepaald: “de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, kunnen slechts gezamenlijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen nakomen”. Voorts wijst de rechtbank op de e-mail van kandidaat-notaris mr. [kandidaat-notaris] van
8 september 2017 aan de heer [B] van VDB Hypotheken, waarin het volgende is vermeld: “Zoals zojuist telefonisch besproken, kan op basis van de huidige koopovereenkomst het pand niet uitsluitend aan [gedaagde sub 1] geleverd worden. Deze koopovereenkomst is gesloten tussen vier partijen, waardoor bij de levering ook vier partijen betrokken zullen zijn.”
Dat het bepaalde in artikel 9 onder b van de koopovereenkomst met zich zou brengen dat in de koopovereenkomst voor de [gedaagde sub 1] reeds een volmacht lag besloten om namens [gedaagde sub 2] de leveringsakte te ondertekenen, is door [eisende partij sub 1 c.s.] onvoldoende toegelicht.
4.19.
Het voorgaande brengt met zich mee dat voor het bewerkstelligen van de eigendomsoverdracht van de woning – aan de zijde van de kopers – zowel de medewerking van de [gedaagde sub 1] als de medewerking van [gedaagde sub 2] benodigd was. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] op 25 augustus 2017, drie dagen voor de nader overeengekomen leveringsdatum van 28 augustus 2017, gedwongen is opgenomen op de gesloten opnameafdeling van Parnassia, het Klinisch Centrum Acute Psychiatrie (KCAP) te [plaats 1] . Deze opname heeft blijkens overgelegde huisartseninformatie geduurd tot 9 november 2017. Hieruit volgt dat het op de overeengekomen overdrachtsdatum voor [gedaagde sub 2] dus feitelijk onmogelijk was om bij de notaris te verschijnen. Voorts neemt de rechtbank als door [eisende partij sub 1 c.s.] onvoldoende gemotiveerd betwist aan dat [gedaagde sub 2] , hoewel juridisch gezien niet handelingsonbekwaam, wel feitelijk wilsonbekwaam was en dat het als gevolg hiervan niet mogelijk was om aan de [gedaagde sub 1] een (gelegaliseerde) volmacht te verstrekken dan wel om afstand te doen van haar recht op levering. Datzelfde geldt voor het accorderen van de overboeking van de (restant)koopsom vanaf haar bankrekening naar de rekening van de notaris. [gedaagde sub 2] verkeerde immers in een (acute) psychiatrische crisissituatie die, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, een redelijke waardering van haar belangen verhinderde.
4.20.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan [gedaagde sub 1 c.s.] niet kan worden toegerekend dat hij zijn verplichtingen inzake de eigendomsoverdracht van de woning, te weten enerzijds het tijdig op de notarisrekening (doen) storten van de volledige koopsom en anderzijds het verlenen van medewerking aan het passeren van de leveringsakte, op 28 augustus 2017 niet is nagekomen. Dit brengt met zich dat het door de [gedaagde sub 1] gedane beroep op overmacht slaagt.
Slotsom
4.21.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] jegens de [gedaagde sub 1] niet toewijsbaar zijn. Gelet hierop behoeven de overige door de [gedaagde sub 1] aangevoerde verweren, waaronder het beroep op matiging van de boete, geen bespreking.
4.22.
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat ook de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] jegens [gedaagde sub 2] de rechtbank ongegrond voorkomen. De vorderingen zijn daarom jegens [gedaagde sub 2] evenmin toewijsbaar.
Proceskosten
4.23.
[eisende partij sub 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde sub 1] worden begroot op een bedrag van
€ 2.273,-- aan tot op heden gemaakte proceskosten (€ 883,-- voor betaald griffierecht en
€ 1.390,-- voor forfaitair salaris advocaat, uitgaande van 2 punten x tarief III ad € 695,--). Voor een aparte veroordeling in de door de [gedaagde sub 1] gevorderde nakosten bestaat geen grond, omdat de hierna op te nemen kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten en wel conform het toepasselijke liquidatietarief. De wettelijke rente zal zoals gevorderd worden toegewezen. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 2.273,-- aan proceskosten en op € 157,-- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82,-- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft voornoemde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2163