ECLI:NL:RBDHA:2018:1313
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Syrische statushouders in Griekenland niet-ontvankelijk verklaard
Op 7 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL18.774 en NL18.776, waarbij de rechtbank de asielaanvragen van een Syrisch gezin heeft beoordeeld. De aanvragen waren ingediend op 2 januari 2018, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde deze niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit gebeurde omdat het gezin in Griekenland internationale bescherming had gekregen en daar een verblijfsstatus had. De eisers, die in Griekenland op 9 oktober 2016 een verzoek om internationale bescherming hadden ingediend, voerden aan dat de leefomstandigheden in Griekenland onacceptabel waren en dat terugkeer daarheen een schending van hun mensenrechten zou betekenen.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de leefomstandigheden voor statushouders in Griekenland niet optimaal zijn, dit niet voldoende was om te concluderen dat er een reëel risico bestond op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd gesteld dat een slechtere economische positie bij uitzetting niet automatisch leidt tot schending van mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen niet-ontvankelijk waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 februari 2018, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.