Eiser is van Gambiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 3 november 2016 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden in Gambia. Op 25 december 2015 leerde eiser [naam 2] kennen, een Europese man met wie hij begin januari 2016 seks had op diens hotelkamer. De schoonmaakster betrapte hen en eiser is aangehouden door de politie. Eiser heeft drie weken vastgezeten en is in die periode ernstig mishandeld. Toen hij vrijkwam, wist zijn familie van zijn geaardheid en werd hij verstoten. Hij raakte ook zijn baan kwijt. Hij mocht bij zijn tante in huis slapen, maar kreeg daar niets te eten en was eigenlijk niet welkom. Eiser ging daarom overdag naar het strand en leerde daar op een gegeven moment [naam 3] kennen, met wie hij een relatie kreeg. Op 2 juli 2016 werd [naam 3] aangehouden. Eiser zag dat gebeuren en zag ook een agent zijn kant opkomen, waarop hij is gevlucht. Hij kon vervolgens onderduiken bij de vader van [naam 4] , zijn jeugdvriend. Daar hebben zij eisers reis geregeld en hij is op 27 oktober 2016 vertrokken uit Gambia.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar zijn gestelde homoseksuele gerichtheid en daaruit voortvloeiende problemen niet.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweerder heeft allereerst aan eiser tegengeworpen dat zijn verklaringen over wat hem in 2016 is overkomen, tegenstrijdig zijn met de informatie die naar voren komt uit zijn visumdossier. Eiser heeft op 5 augustus 2016 een visum aangevraagd. Daarbij heeft hij loonstrookjes van de maanden mei, juni en juli 2016 overgelegd en een brief van zijn werkgever waaruit blijkt dat hij 30 dagen verlof heeft gekregen, namelijk van 8 augustus 2016 tot 11 september 2016. Hieruit blijkt dat hij in de periode na zijn gestelde detentie wel degelijk een baan had en een inkomen. Dit maakt eisers hele relaas over het ontslag vanwege zijn geaardheid en het ontstaan van zijn relatie met Sulayman ongeloofwaardig, aldus verweerder.
Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder de informatie uit het visumdossier niet bij zijn beoordeling had mogen betrekken. Eiser heeft de overgelegde documenten namelijk via omkoping en corruptie verkregen. Dit blijkt ook uit het feit dat er een andere handtekening op de documenten staat en dat er een andere werkgever genoemd wordt.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de documenten die zich in het visumdossier bevinden, op frauduleuze wijze heeft verkregen. Dat eiser tijdens zijn asielprocedure een andere werkgever heeft genoemd dan op de documenten staat, is daartoe onvoldoende. Dat de handtekening op de documenten niet van eiser is, kan zonder deskundigenbericht daarover niet worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn ontslag en het ontstaan van zijn relatie met [naam 3] niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft gelet daarop tevens ongeloofwaardig kunnen achten dat eiser vanwege zijn relatie met [naam 3] gezocht wordt. Daarbij heeft verweerder tevens van belang kunnen achten dat uit de foto van de ‘wanted’-poster die eiser heeft overgelegd blijkt dat de informatie die op die poster staat, in strijd is met eisers verklaringen. De poster, gedateerd op 26 oktober 2016, vermeldt dat eiser is opgepakt vanwege ‘gay behaviour’ en vervolgens na arrestatie is ontsnapt via Banjul International Airport. Dit komt niet overeen met eisers verklaring dat hij op 2 juli 2016 is gevlucht voor de politie (en dus niet is opgepakt) en vervolgens ondergedoken heeft gezeten tot zijn legale uitreis op 27 oktober 2016. De rechtbank merkt hierbij wel op dat verweerder niet kan worden gevolgd in de tegenwerping dat niet valt in te zien hoe de vader van [naam 4] een foto van de poster heeft kunnen maken.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook eisers verklaringen over de betrapping in het hotel en de daarop volgende detentie niet geloofwaardig zijn. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het niet geloofwaardig is dat [naam 2] de sleutels aan de buitenkant in het slot van de deur van zijn hotelkamer liet zitten, gelet op het feit dat homoseksualiteit in Gambia verboden is.
Dan staat ter beoordeling of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat is gebleken dat verweerder per 1 juli 2018 een gewijzigde werkinstructie hanteert voor het “horen en beslissen in zaken waarin lhbt-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd”, WI 2018/9, die in de plaats komt van WI 2015/9. Gelet op artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 zal de rechtbank de nieuwe werkinstructie bij haar beoordeling betrekken, nu het een wijziging van beleid betreft die na het bestreden besluit bekend is gemaakt.
Verweerder heeft allereerst niet ten onrechte opgemerkt dat het vreemd is dat eiser stelt dat hij op zijn tiende al seksueel contact had met zijn vriend [naam 4] en zich op zijn dertiende of veertiende bewust werd van zijn seksuele gerichtheid, maar vervolgens pas tien jaar later voor het eerst een relatie met een man aangaat en seksueel contact heeft. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het contact met [naam 4] geen seksuele relatie was, maar slechts een eerste seksuele ontdekking. Uit de omschrijving van eiser tijdens het nader gehoor blijkt immers onmiskenbaar dat er sprake was van seksueel contact. Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij onvoldoende inzicht heeft kunnen geven in hoe hij zijn seksuele gerichtheid kon verenigen met zijn religie. De rechtbank stelt met eiser vast dat in WI 2018/9 inderdaad niet meer wordt gesproken over ‘religie’ maar over ‘omgeving’. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat eisers verklaringen over zijn religie niet meer van belang zijn voor de beoordeling. Religie is immers een belangrijk onderdeel van eisers omgeving, nu hij heeft verklaard praktiserend moslim te zijn.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de relaties met [naam 3] en [naam 6] niet heeft betrokken bij zijn beoordeling. Zoals hiervoor onder 6 is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over zijn relatie met [naam 3] niet geloofwaardig zijn. Over de relatie die eiser in Nederland heeft (gehad) met [naam 6] heeft hij zo weinig verklaard, dat verweerder deze gestelde relatie reeds daarom niet geloofwaardig hoefde te achten. Ter zitting is door eiser ook bevestigd dat deze relatie slechts drie weken duurde, te weten de periode dat zij in hetzelfde asielzoekerscentrum verbleven. Bovendien heeft verweerder ter zitting nog opgemerkt dat [naam 6] tijdens zijn asielprocedure in het geheel geen melding heeft gemaakt van eiser. Eiser heeft die stelling niet bestreden.
Eiser heeft verder betoogd dat verweerder de verschillende brieven van het COC en andere bewijsmiddelen (o.a. foto’s) van zijn activiteiten voor belangenorganisaties in Nederland onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank stelt vast dat uit WI 2018/9 blijkt dat verklaringen van derden dienen te worden betrokken bij de beoordeling. Daarbij is allereerst de inhoud van de verklaring van belang en verder kijkt verweerder naar de bron van de informatie en de objectiviteit. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de door eiser overgelegde stukken slechts blijkt dat hij deelneemt aan activiteiten van en voor lhbt’s. Eiser heeft niet verklaard wat deze activiteiten voor hem betekenen. Nu ook volgens WI 2018/9 het zwaartepunt ligt op de eigen verklaringen van de vreemdeling, is dit onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Volgens WI 2018/9 moet er, anders dan voorheen, in de besluitvorming expliciet aandacht worden besteed aan het toekomstbeeld van de vreemdeling indien hij terug zou moeten keren naar het land van herkomst. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hier in het bestreden besluit geen overwegingen aan gewijd zijn, maar daarbij opgemerkt dat eiser hier wel over bevraagd is tijdens het nader gehoor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ook indien dit wel in het bestreden besluit was meegenomen, dit niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in Gambia geen uiting kan geven aan zijn homoseksualiteit en dat hij hoe dan ook vermoord zal worden, omdat men al weet dat hij homoseksueel is. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is deze enkele verklaring van eiser onvoldoende om te concluderen dat zijn gestelde homoseksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden.
De conclusie is dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden die in lijn is met WI 2018/9 en dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig is. De asielaanvraag is daarom terecht afgewezen als ongegrond.