Uitspraak
RECHTBANK [plaats]
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2018 in de zaak tussen
[eisers 1] en [eisers 2], te [plaats], eisers
het college van burgemeester en wethouders van [plaats], verweerder
[derde-partij], te [plaats], vergunninghoudster
Procesverloop
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.W. van Amerongen. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en G.J. Smit.
Overwegingen
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ brengt met zich dat titel 2.3 van het Barro van toepassing is. Hoewel eisers terecht aanvoeren dat een motivering ter zake in de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, leidt dit niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat ter waarborging van de veiligheid van de basiskustlijn afstemming met het Hoogheemraadschap heeft plaatsgevonden. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat op dit moment langs de boulevard een overwaarde waterveiligheid aanwezig is door de aanwezige hoeveelheid zand. Binnen het onderhavige project mag gebruik worden gemaakt van deze overwaarde bij de toetsing om aan de veiligheidsnorm te blijven voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee alsnog een toereikende motivering gegeven, te meer nu eisers de toelichting van verweerder niet hebben weersproken.
24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2319, overwogen dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro strekt tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling die de voorliggende omgevingsvergunning mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre de omgevingsvergunning, in vergelijking met het geldende bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte de omgevingsvergunning mogelijk maakt in vergelijking met het bestemmingsplan.
In dit geval wordt het bouwplan nagenoeg geheel gerealiseerd op gronden met de bestemming ‘Gemengd – 4’ op grond waarvan de functie horeca reeds is toegestaan. Voorts is de overschrijding van het bouwvlak aan de boulevardzijde met drie meter middels de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid mogelijk. Voor zover het bouwplan op de voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden wordt gerealiseerd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat een overschrijding van drie meter van een dermate geringe omvang moet worden geacht, dat niet kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Dit betekent dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval toepassing mist. Verweerder heeft zich derhalve met juistheid op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was om in het kader van de zogeheten laddertoets de behoefte aan horeca-activiteiten te motiveren.
[plaats] en het [B.V.] B.V. gesloten erfpachtakte een CSM-wand is aangebracht. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Voor zover eisers zich op de inhoud van de erfpachtakte beroepen, kan dit niet tot vernietiging leiden, nu de daarin opgenomen bepalingen niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers.
aan- en afvoerkanalen aan de zijde van de boulevard zullen worden gerealiseerd en niet aan de zijde waar de gevels en balkons van het appartementencomplex zich bevinden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat aan de in het Bouwbesluit 2012 neergelegde vereisten wordt voldaan. De verleende omgevingsvergunning ziet niet op de wijze waarop de afvoer van rookgassen wordt geregeld en dit valt dan ook buiten het bereik van de onderhavige procedure. Hetgeen eisers in dit kader hebben aangevoerd, behoeft derhalve geen verdere bespreking.
1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.
Beslissing
mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.