ECLI:NL:RBDHA:2018:13036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.18303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verantwoordelijkheid van Italië in het asielproces

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft op 19 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 oktober 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond, met daarbij een inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoert dat hij in Marokko geen toekomstperspectief heeft en dat hij medische zorg nodig heeft die daar niet beschikbaar is.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2018 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij ook de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag aanhaalt. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat zijn argumenten over de afwijzing van zijn asielaanvraag niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn geval niet kan terugkeren naar Marokko zonder risico op schending van zijn rechten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 3 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.18304, plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 19 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Marokko geen toekomstperspectief heeft. Zo is het niet mogelijk om daar een goedbetaalde baan te vinden, is er geen onderwijs en beschikken de ziekenhuizen niet over voldoende behandelmogelijkheden. Eiser moet geopereerd worden aan zijn been, maar deze operatie is in Marokko niet beschikbaar.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Wat betreft de verklaringen van eiser dat hij niet kan rondkomen van het geld dat hij in Marokko verdient en dat er grote verschillen zijn in het onderwijs in Marokko, heeft verweerder overwogen dat deze omstandigheden geen raakvlakken hebben met vluchtelingschap als bedoeld in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en ook niet met ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Wat betreft eisers medische situatie heeft verweerder overwogen dat eiser dit niet heeft onderbouwd met documenten. Als echter van zijn verklaringen wordt uitgegaan, wordt eveneens overwogen dat deze omstandigheden geen raakvlakken hebben met vluchtelingschap dan wel ernstige schade.
Marokko kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Marokko, tegen deze problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser verwijst naar zijn zienswijze en verzoekt de rechtbank de inhoud daarvan als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat er door middel van zijn verklaringen voldoende aanknopingspunten zijn gegeven om een onderzoek in te stellen naar de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Tot slot voert eiser aan dat de omstandigheid dat hij in Marokko niet de specialistische medische zorg heeft ontvangen die hij op dat moment nodig had wel degelijk een schending van artikel 3 van het EVRM kan opleveren.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze. In beroep heeft eiser weliswaar verwezen naar zijn zienswijze maar niet nader gemotiveerd dat, noch in welke zin, verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
7.2.
Wat betreft de gestelde verantwoordelijkheid van Italië om eisers asielaanvraag te behandelen, stelt de rechtbank voorop dat verweerder een onderzoek naar de verantwoordelijkheid van een andere EU-lidstaat kan instellen indien er aanwijzingen zijn dat deze lidstaat mogelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag. In dat geval kijkt verweerder of er een treffer in Eurodac is. Een Eurodac-treffer is er in het geval van eiser niet. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij in Italië geen asiel heeft aangevraagd en dat hij aldaar illegaal heeft verbleven. Gelet op deze omstandigheden volgt de rechtbank niet dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de verantwoordelijkheid van Italië alvorens eisers asielaanvraag in behandeling te kunnen nemen. Van onzorgvuldig handelen in dezen door verweerder is de rechtbank dan ook niet gebleken.
7.3.
Eiser heeft aangevoerd dat hij medische klachten heeft waarvoor hij in Marokko niet adequaat kan worden behandeld. Naar hij stelt, loopt hij om die reden bij terugkeer naar Marokko een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De omstandigheid dat eiser medische problemen heeft en daarvoor specialistische medische behandeling behoeft, zoals een operatie, is echter niet met stukken onderbouwd, zodat deze beroepsgrond reeds hierom niet kan slagen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.