ECLI:NL:RBDHA:2018:13030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
C09/559033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen na langdurige vechtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], naar België. De vader, wonende in België, had in 2013 al eerder een beschikking verkregen die de terugkeer van de kinderen naar België gelastte, maar de moeder hield de kinderen opnieuw in Nederland na de zomervakantie van 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een langdurige vechtscheiding tussen de ouders, waarbij verschillende beslissingen zijn genomen door zowel de Nederlandse als de Belgische rechter. De moeder heeft zich beroepen op weigeringsgronden uit het Verdrag inzake internationale kinderontvoering, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft de moeder gelast om de kinderen uiterlijk op 12 november 2018 terug te brengen naar België, met de mogelijkheid dat de vader de kinderen zelf kan terugnemen indien de moeder hier niet aan voldoet. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure toegewezen aan de moeder, ter hoogte van € 781,99. De bijzondere curator, mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen en zal haar taak voortzetten in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-6286
Zaaknummer: C/09/559033
Datum beschikking: 23 oktober 2018

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 29 augustus 2018 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de vader,
wonende te [woonplaats vader] , België,
advocaat: mr. H.A. Schipper te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende] ,
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. J.E.C. Verhoeff te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 29 augustus 2018, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verslag van de bijzondere curator d.d. 4 oktober 2018;
- de brief d.d. 5 oktober 2018, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- een op 8 oktober 2018 ingekomen F9-formulier met nadere stukken van de zijde van de vader.
Op 6 september 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door mr. M.E.M. Beijersbergen namens haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H.M. Boone. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 10 september 2018 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 september 2018 (hersteld op 28 september 2018) is mr. drs. A.M. (AnneMarie) Beijersbergen-van Bosveld Heinsius benoemd tot bijzondere curator over na te noemen kinderen. Aan haar is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geven de kinderen zelf aan over een eventueel verblijf in België en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijken de kinderen zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijken de kinderen de gevolgen van het verblijf in België of het verblijf in Nederland te overzien?
Willen de kinderen met de rechter(s) spreken en zo ja, wensen de kinderen dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
Bij voormeld verslag van 4 oktober 2018 heeft de bijzondere curator de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2018 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (afzonderlijk van elkaar) gesproken.
Op 9 oktober 2018 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door mr. M.E.M. Beijersbergen namens haar advocaat en de bijzondere curator.
De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting pleitnotities, met bijlage, overgelegd en voorgedragen. De vader heeft zijn verzoek ter zitting aangevuld.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vader luidt -zoals de rechtbank begrijpt- thans: de onmiddellijke terugkeer van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] [geslachtsnaam minderjarigen] te gelasten naar het adres [adres vader] te [woonplaats vader] , België, met bevel tot afgifte van de kinderen aan de man, onmiddellijk, dan wel op een termijn van hooguit twee dagen of op een termijn die de rechtbank juist acht, opdat de vader de kinderen kan teruggeleiden naar de woning aan de [adres vader] te [woonplaats vader] , België, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure ad € 1.625,00 en te bepalen dat het hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking niet zal schorsen.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna
– voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben sinds maart 2009 gezamenlijk gewoond in [woonplaats vader] , België.
- Tijdens deze relatie zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
-
[geslachtsnaam minderjarigen] , [minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ), en
-
[geslachtsnaam minderjarigen] , [minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
- Beide kinderen zijn, voorafgaand aan hun geboorte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te [woonplaats vader] , door de vader erkend.
- De vader, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2013 is – samengevat – de terugkeer van de kinderen naar België gelast, waartoe de moeder de kinderen moest afgeven aan de vader, welke beschikking door het Gerechtshof Den Haag is bekrachtigd bij beschikking van 13 februari 2013.
- De rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie Jeugdrechtbank, heeft op 11 juni 2014 beslist dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen houden en dat de kinderen daarbij hun hoofdverblijf bij de vader blijven hebben. Er is voorts een ruime zorgregeling getroffen en een regeling voor buitengewone kosten die ten behoeve van de kinderen moeten worden gemaakt. In hoger beroep is deze beslissing -waar het betreft de zorgregeling- op 23 maart 2015 door het hof van beroep Antwerpen bij tussenarrest aangepast.
- Op 30 november 2015 is de zorgregeling en de kinderbijdrage door het hof van beroep van Antwerpen aangepast.
- De rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, heeft op 8 december 2017 de zorgregeling (met uitzondering van de omgang van de kinderen op de verjaardagen van de grootouders aan beide zijden) nader uitgelegd en de ouders een akkoord verleend om deel te nemen aan het project Kinderen uit de Knel.
- Thans geldt de volgende zorgregeling:
Reguliere regeling
- in de oneven weken en in de eerste even week van iedere maand zijn de kinderen bij de moeder:
- van donderdag na school tot zondag 17.00 uur;
waarbij de moeder de kinderen op donderdag van school haalt (en indien er geen school is om 18.00 uur bij de vader) en vader de kinderen op zondag bij moeder in [plaatsnaam] ophaalt om 17.00 uur);
Vakantie- en feestdagenregeling
- in de oneven jaren zijn de kinderen bij de moeder:
- tijdens de 3e, 4e, 7e en 8e volle week van de zomervakantie;
- tijdens de volledige krokusvakantie;
- tijdens de 1e week van de kerstvakantie;
- tijdens de 2e van de paasvakantie;
- in de even jaren:
- tijdens de 1e, 2e, 5e en 6e volle week van de zomervakantie;
- tijdens de volledige herfstvakantie;
- tijdens de 2e week van de kerstvakantie;
- tijdens de 1e week van de paasvakantie;
waarbij het wisselmoment tijdens de schoolvakanties zal plaatsvinden op zaterdag om 16.00 uur en waarbij de ouder waar de kinderen de daaropvolgende periode zullen verblijven, hen ophaalt bij de andere ouder, en waarbij de regeling voor de zomervakantie zal aanvangen op de 1e zaterdag van deze schoolvakantie en eindigt de laatste zaterdag van deze schoolvakantie;
- en verder dat:
- het wisselmoment van alle vakanties wordt bepaald op zondag om 17.00
uur;
- de zomervakantie aanvangt op de 1e zondag van juli om 17.00 uur om te
eindigen de laatste zondag van augustus om 17.00 uur.
- De moeder heeft de kinderen op zondag 19 augustus 2018, in strijd met voormelde zorgregeling, niet aan de vader meegegeven.
- Op 24 augustus 2018 heeft de vader een poging gedaan om de kinderen weer bij zich te krijgen, hetgeen niet is gelukt.
- De moeder heeft bij dagvaarding in kort geding, ingediend bij de familierechtbank te Hasselt, België, op 27 augustus 2018 (onder meer) gevorderd dat de kinderen worden ingeschreven bij een school in [woonplaats moeder] (start schooljaar 3 september 2018), dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald en dat een zorgregeling met de vader wordt vastgesteld waarbij de vader de kinderen een zaterdag of zondag per maand, van 10.00 uur tot 18.00 uur, bij zich kan hebben.
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 180063.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij voormelde beschikking van 12 september 2018 (hersteld op 28 september 2018) is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verzoek tot aanhouding
De moeder heeft verzocht de behandeling van deze procedure – in afwachting van de beslissing van de Familierechtbank te Hasselt, België op het voor dat gerecht door haar op
27 augustus 2018 gestarte kort geding – aan te houden.
De vader voert verweer en stelt dat het in strijd is met de bedoeling van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag) om de verzochte ordemaatregelen aan te houden in afwachting van de beslissing in de door moeder gestarte kort geding procedure.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om aanhouding af en overweegt daartoe als volgt. Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Verdrag. Nederland en België zijn beide partij bij het Verdrag. Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken. Beslissingen ter zake van de hoofdverblijfplaats van een kind, de gezagsuitoefening en de zorgregeling behoren tot de competentie van de autoriteiten waar een kind zijn gewone verblijfplaats heeft. In een procedure als de onderhavige kunnen slechts ordemaatregelen getroffen worden vooruitlopend op (de uitkomsten van) een procedure in het land waar een kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Niet in geschil is dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in België hebben. Aanhouding van de beslissing in onderhavige zaak omdat in België door de moeder reeds een kort geding procedure is gestart is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd met doel en strekking van het Verdrag.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de kinderen onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in België hadden. Evenmin is in geschil dat het gezagsrecht daadwerkelijk gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding. Evenmin in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland op 19 augustus 2018. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Nederland vanaf 19 augustus 2018 aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft aangevoerd dat er sprake is van de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 13 lid 1 sub a, artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank zal beoordelen of daarvan sprake is.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat onder meer niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind naderhand in de overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
De moeder heeft ter zitting gesteld dat, zo begrijpt de rechtbank, zij op 24 augustus 2018 van het Parket in België voormelde toestemming – ter vervanging van de toestemming van de vader – heeft verkregen, althans dat de vader in de vasthouding heeft berust. Zij baseert zich daarbij op een gesprek tussen de procureur van het Parket in België en de Belgische politie naar aanleiding van moeders bezoek aan een Belgisch ziekenhuis waar [minderjarige 1] een kaakchirurg bezocht. In de wachtkamer verscheen de Belgische politie met de mededeling dat de vader de procureur van het Parket had gesproken en dat hij had verklaard dat de moeder de kinderen had ontvoerd. De moeder heeft vervolgens aan de politie gemeld dat het op 19 augustus 2018 niet was gelukt om uitvoering te geven aan de zorgregeling omdat de ouders de kinderen er niet van konden overtuigen om met de vader mee terug te gaan naar België. De Belgische politie heeft hierover direct contact opgenomen met de procureur van het Parket, die mededeelde dat de kinderen voorlopig bij de moeder mochten verblijven. Ter onderbouwing heeft de moeder een bladzijde uit het proces-verbaal van politie van haar verhoor op 25 augustus 2018 overgelegd (productie 4 bij het verweerschrift). Zij verwijst daarbij met name naar de volgende zin uit haar verklaring:
“Na enkele gesprekken tussen de politie, mezelf, mijn ex-vriend [verzoeker] en het parket is de beslissing genomen dat de kinderen bij mij mochten blijven en dat dit proces-verbaal wegens niet naleven van het vonnis diende opgesteld te worden.”.Voorts stelt moeder dat de Belgische politie haar heeft geadviseerd om – teneinde de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen – in België te procederen, welk advies zij heeft opgevolgd met de indiening van haar vordering in kort geding bij de Belgische rechter op 27 augustus 2018.
De vader betwist hetgeen de moeder stelt. De vader acht het allereerst in strijd met de goede procesorde dat de moeder deze stelling voor het eerst ter terechtzitting opwerpt. Inhoudelijk voert de vader aan dat steeds overduidelijk was dat hij er niet mee instemde, laat staan in berustte, dat de kinderen bij de moeder in Nederland zouden blijven. Op 19 augustus 2018 zouden de kinderen volgens de vastgestelde zorgregeling weer hij hem in België komen. De moeder zei hem dat de kinderen niet met hem mee wilden, waarop zij weigerde de kinderen mee te geven. De vader kon niet anders dan zonder de kinderen vertrekken. Op 24 augustus 2018 heeft hij opnieuw een poging gedaan om de kinderen weer bij zich te krijgen, dit keer met behulp van de Belgische politie. Moeder wilde ook toen niet meewerken. Om de in het ziekenhuis ontstane situatie niet geheel te laten escaleren heeft hij de situatie toen gelaten voor wat het was. Het klopt dat er die dag met de procureur bij het Parket contact is geweest. Volgens de vader is door de procureur bij het Parket en de Belgische politie juist aan de moeder duidelijk gemaakt dat het niet de bedoeling was dat zij de kinderen na de vakantie bij zich hield zonder de toestemming van de vader of die van een rechter daarvoor.
Nog daargelaten dat de moeder haar standpunt in deze erg laat in de procedure naar voren heeft gebracht, is de rechtbank, in het licht van de gemotiveerde betwisting door vader, van oordeel dat moeder het onvoldoende heeft onderbouwd. Gebleken is immers dat de vader zich onmiddellijk na de achterhouding van de kinderen door de moeder in Nederland heeft gemeld bij de Centrale Autoriteit. In dat licht bezien was voor de moeder direct duidelijk dat de vader niet instemde met het verblijf van de kinderen in Nederland. Dat vader hier ook later niet mee instemde noch in berustte volgt uit het feit dat hij de politie heeft ingeschakeld toen de moeder op 24 augustus 2018 in België was. De politie heeft moeder vervolgens aangesproken in het ziekenhuis. Uit het door moeder overgelegde proces-verbaal blijkt echter niet dat de politie haar toestemming heeft gegeven om de kinderen bij zich te houden, nog daargelaten dat het Verdrag geen ruimte biedt voor een eventuele “vervangende toestemming” die in de plaats kan treden van de instemming of berusting van de vader en een dergelijke toestemming dan ook niet rechtstreeks van invloed zou zijn op de afweging die op grond van het Verdrag moet worden gemaakt. In het proces-verbaal is immers slechts hetgeen de moeder zelf heeft verklaard opgenomen. Bovendien stelt moeder zelf dat door de politie aan haar is medegedeeld dat zij, om verandering in de situatie van de kinderen te brengen, een procedure moest starten in België. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien heeft de moeder niet aangetoond dat de vader er naderhand mee heeft ingestemd of in berust dat de kinderen bij haar bleven.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
Volgens de moeder biedt de vader de kinderen geen normale en gezonde woon- en leefomgeving. Zij stelt dat de vader de kinderen agressief benadert, althans dat de kinderen dit als zodanig ervaren en hij onvoldoende voor hen zorgt (bijvoorbeeld op medische gebied). De vader heeft een explosief karakter en is onvoorspelbaar. Hij scheldt en knijpt waardoor de kinderen blauwe plekken oplopen. Er worden door vader pedagogische tikken uitgedeeld, en de kinderen moeten binnen een bepaalde tijd hun eten opeten. De kinderen zijn daardoor erg bang voor hem en keer op keer hebben zij aangegeven dat ze niet meer naar hem toe willen. Moeder doet er alles aan om de kinderen te beschermen en hen een veilige opvoedingssituatie te bieden. Teneinde hulp te verkrijgen in de thuissituatie van de kinderen is contact opgenomen met hulpverleningsinstanties in België. Een onderzoek naar kindermishandeling door de vader is op aangeven van de moeder gestart en er loopt een onderzoek door het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling te Hasselt, België.
Vader betwist dat hij niet goed voor de kinderen zorgt en stelt dat hij ten onrechte van kindermishandeling wordt beticht. Wel is zijn opvoedingsstijl strenger dan die van moeder. De melding van kindermishandeling heeft in juni 2018 slechts geresulteerd in een procedure bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling alwaar gesprekken zijn gevoerd met de vader en de moeder. Er werden geen indicaties gevonden waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de fysieke integriteit van de kinderen in gevaar zou zijn. Er ontstonden wel zorgen over de emotionele integriteit van de kinderen vanwege de conflictueuze echtscheiding van de ouders. Tijdens de procedure in België eind vorig jaar zijn de ouders ook om die reden doorverwezen naar het traject Kinderen uit de Knel. Het traject komt door toedoen van de moeder niet op gang. Het centrum wil het onderzoek voortzetten om een betere inschatting te kunnen maken van wat de kinderen precies aan hulp nodig hebben. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de vader ter zitting een brief van 8 oktober 2018 van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling overgelegd. Door het handelen van de moeder wordt nader onderzoek naar de behoefte van de kinderen gefrustreerd en brengt de moeder de ontwikkeling van de kinderen in gevaar. De kinderen moeten zo spoedig mogelijk terugkeren naar België zodat daar de voor hen zo noodzakelijke hulpverlening in gang kan worden gezet, aldus de vader.
De rechtbank is van oordeel dat niet, althans onvoldoende, is vast komen te staan dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Uit het strafrechtelijke onderzoek in 2017 en het onderzoek door het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling volgen geen zwaarwegende contra-indicaties voor verblijf van de kinderen bij de vader in België. Ook de Belgische rechter heeft zich kennelijk op dat standpunt gesteld, aangezien op 8 december 2017 door die rechter geen significante wijziging is aangebracht in de toen reeds geldende ruime zorgregeling (vergelijkbaar met een co-ouderschap). Duidelijk was toen al wel dat de kinderen en de ouders gelet op de voortdurende echtscheidingsproblematiek hulp nodig hadden, hetgeen heeft geresulteerd in een verwijzing van de ouders naar het traject Kinderen uit de Knel. Ook het feit dat de kinderen misschien liever bij de moeder zijn dan bij de vader en de vader sommige aspecten van zijn opvoedingsstijl wellicht kan verbeteren, is niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van de omstandigheid dat de kinderen bij terugkeer naar België in een ondragelijke toestand worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de zorgen over de kinderen – mede gelet op de bevindingen van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling daarover – voornamelijk gelegen zijn in de strijd die ouders over de kinderen voeren. Ter zitting heeft ook de bijzondere curator aangegeven dat de kinderen duidelijk gevangen zitten tussen de ouders en daardoor in loyaliteitsproblemen zijn geraakt. Ook weten ze opvallend veel over de procedure. De bijzondere curator heeft daarom ten zeerste de ouders aangeraden, welk advies door de rechtbank volledig wordt gesteund, om in het belang van de kinderen hun problemen zo snel mogelijk op te lossen, elkaar niet langer als ex-partners te zien maar als ouders en de kinderen in hun relatie centraal te stellen. Nu tot slot gebleken is dat in België adequate voorzieningen aanwezig zijn om de ouders en kinderen de benodigde hulp te bieden en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling reeds actief bij het gezin betrokken is, slaagt het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond niet.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De moeder heeft gesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meermalen hebben aangegeven dat zij niet meer bij de vader willen verblijven en dat zij zich verzetten tegen een terugkeer naar België. De moeder stelt dat de kinderen een voldoende mate van rijpheid hebben en in staat zijn om hun mening kenbaar te maken en dat met die mening rekening gehouden dient te worden.
De vader stelt zich op het standpunt dat -voor zover de kinderen zich al verzetten- het verzet van de kinderen is ingegeven door de moeder, bij wie de kinderen sinds 28 juli 2018 verblijven en van wie ze volledig afhankelijk zijn. Gezien die invloed van de moeder, de leeftijd en de beperkte mate van rijpheid van de kinderen, meent de vader dat de uitlatingen van de kinderen niet als verzet kunnen worden aangemerkt en ook niet tot afwijzing van het teruggeleidingsverzoek mogen leiden.
De bijzondere curator heeft in haar verslag onder meer het volgende opgenomen. De kinderen geven aan bij de moeder te willen zijn. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben verteld dat de vader altijd boos is. Op de school in België vinden de kinderen het minder prettig dan op de school in Nederland. Door de aanhoudende ruzie tussen de ouders hebben de kinderen loyaliteitsproblemen. De kinderen kunnen daardoor, ter bescherming van zichzelf, niet anders dan kiezen voor één van de ouders. Volgens de bijzondere curator hebben de kinderen geen duidelijk beeld van de gevolgen van een verder verblijf in België of in Nederland. Het allerliefste willen de kinderen dat de ruzies tussen hun ouders ophouden.
De rechtbank heeft met elk van de kinderen afzonderlijk gesproken en ter zitting kort verslag van de inhoud van die gesprekken gedaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei aangegeven dat zij het prettiger bij de moeder vinden dan bij de vader. Ze ervaren de vader als streng en altijd boos. Beiden kunnen ze niets bedenken wat leuk is bij de vader.
De rechtbank is mede gelet op hetgeen de bijzondere curator naar voren heeft gebracht, van oordeel dat het er op lijkt dat beide kinderen – mede door de jarenlange verstoorde verstandhouding van de ouders - in een ernstig loyaliteitsconflict zijn geraakt. De kinderen lijken inmiddels vanuit die problematiek duidelijk de kant van de moeder te hebben gekozen. Iedere nuance in hun beleving van de vader lijkt op dit moment te zijn vervaagd. De rechtbank sluit daarbij niet uit dat de moeder de kinderen daarbij al dan niet bewust beïnvloed heeft. Gelet op het voorgaande dienen de uitlatingen van de kinderen in het licht van hun loyaliteitsconflict beoordeeld te worden. Dat, in combinatie met hun jonge leeftijd (6 en 9 jaar), brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet gebleken is dat zij de gevolgen van de door hun ingenomen standpunten kunnen overzien. De rechtbank meent dan ook dat de kinderen niet een mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. Het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond slaagt derhalve niet.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.
Afgifte van de kinderen
De vader heeft afgifte van de kinderen aan hem verzocht. De rechtbank zal daartoe
- ondanks het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) - niet overgaan, nu zij dat niet in het belang van de kinderen acht. Bovendien is de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst opdat daar zo nodig verdere beslissingen over de verblijfplaats van het kind kunnen worden genomen. De rechtbank acht afgifte van de kinderen aan de vader niet in het belang van de kinderen. De rechtbank meent dat een overdracht van de kinderen door de moeder aan de vader, waarbij de kinderen de toestemming van de moeder ervaren om bij de vader te mogen zijn, het meest in het belang van de kinderen is.
De rechtbank zal daarom minder toewijzen dan verzocht en de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar België. Gelet op het voorgaande zal ook het verzoek van de vader om de kinderen terug te geleiden naar de woning aan de [adres vader] te [woonplaats vader] , België, nu het Verdrag immers strekt tot teruggeleiding van een kind naar een verdragsland, worden afgewezen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt.
De vader heeft verzocht te bepalen dat een ingesteld hoger beroep de tenuitvoerlegging van deze beschikking niet zal schorsen en dat de kinderen binnen een termijn van hooguit twee dagen of een andere termijn die de rechtbank juist acht een hem worden afgegeven zodat hij de kinderen naar België kan terugbrengen.
De moeder voert hiertegen verweer. Zij heeft gesteld dat de kinderen sinds 3 september 2018 in [woonplaats moeder] naar school gaan en dat ze, indien een teruggeleiding naar België wordt gelast, de mogelijkheid moeten hebben om afscheid van hun klasgenootjes te nemen en moeten worden voorbereid op de terugkeer naar België.
De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 12 november 2018.
Kosten
De vader heeft ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering verzocht de moeder te veroordelen in de volgende door hem gemaakte kosten:
€ 79,00 griffierecht IKO
€ 143,00 eigen bijdrage toevoeging
€ 605,00 advocaatkosten België
€ 63,40 overnachting Den Haag voorafgaand aan regiezitting
€ 5,65 parkeerkosten overnachting regiezitting
€ 11,00 entree Ballorig Den Bosch
€ 18,40 verteer Ballorig Den Bosch
€ 53,00 eigen bijdrage toevoeging mediation
€ 15,99 parkeren mediation Utrecht
€ 74,85 overnachting voorafgaand aan zitting HKOV 09-10-2018
€ 396,00 vergoeding verlofdagen 3 x € 132,00
€ 64,50 entree Dierenrijk Nuenen
€ 95,00 gemaakte km per auto = 1180 km
De vader heeft aangevoerd dat al deze kosten niet zouden zijn gemaakt wanneer de moeder de kinderen niet in Nederland had achtergehouden.
De volgende door de vader opgevoerde posten zijn door de moeder betwist:
- advocaatkosten België;
- overnachtingen voorafgaand aan de regiezitting en de zitting 09-10-2018;
- parkeerkosten overnachting regiezitting;
- entree- en verteerkosten Ballorig;
- entree Dierenrijk;
De rechtbank oordeelt als volgt.
Advocaatkosten België
Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat de vader de noodzaak van deze door hem gemaakte kosten niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
Overnachtingen voorafgaand aan de zittingen en bijbehorende parkeerkosten
De regiezitting op 6 september 2018 vond plaats om 10.00 uur, evenals de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer op 9 oktober 2018. De afstand [woonplaats vader] – Den Haag bedraagt -volgens de rechtbank- 173 kilometer en de reistijd bij een gemiddelde snelheid van 95,2 kilometer per uur bedraagt 1 uur en 49 minuten.
Gelet op het tijdstip van de beide gehouden zittingen en de reistijd van de vader, deelt de rechtbank het standpunt van de moeder dat het voor de vader niet noodzakelijk was om voorafgaand aan de zittingen in (of in de omgeving van) Den Haag te overnachten en hiervoor kosten te maken.
Entree- en verteerkosten Ballorig en entree Dierenrijk
De moeder heeft gesteld dat deze kosten niet moeten worden gezien als kosten die gemaakt zijn in het kader van de onderhavige procedure maar als kosten die gemaakt dienden te worden in het kader van de omgang van de vader met de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel deze kosten mogelijk niet op dezelfde wijze zouden zijn gemaakt zonder de onderhavige procedure, ze wel dienen te worden gezien als kosten die zijn gemaakt in het kader van de zorgregeling en niet als noodzakelijke kosten in deze procedure.
Slotsom
Ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de moeder worden veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten in verband met de ontvoering en de teruggeleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader de volgende kosten voldoende gespecificeerd en onderbouwd:
€ 79,00 griffierecht IKO
€ 143,00 eigen bijdrage toevoeging
€ 53,00 eigen bijdrage toevoeging mediation
€ 15,99 parkeren mediation Utrecht
€ 396,00 vergoeding verlofdagen
De vader heeft voorts diverse posten aan kilometervergoeding opgevoerd, in totaal voor een bedrag van € 95,00. De rechtbank acht het redelijk enkel rekening te houden met de afgelegde afstand tussen [woonplaats vader] en Den Haag en omgekeerd in verband met de regie- en meervoudige kamer zitting. De rechtbank berekent hiertoe de afstand op 173 per enkele reis, welke afstand viermaal is afgelegd (regiezitting en behandeling voor de meervoudige kamer), dat is 173 kilometer x 4 = 692 x 0,19 cent per kilometer, totaal € 131,48. De rechtbank houdt daarom rekening met de door de vader opgevoerde € 95,00. In totaal komt de rechtbank dan uit op € 781,99 aan proceskosten.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan wordt de bijzondere curator één maand na datum van deze beschikking ontslagen van haar taak.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [geslachtsnaam minderjarigen] , [minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [geslachtsnaam minderjarigen] , [minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
naar België, uiterlijk op 12 november 2018, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 12 november 2018, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar België;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten van de procedure ter hoogte van een bedrag van € 781,99 (zegge: zevenhonderdeenentachtig euro en negenennegentig cent);
wijst af het meer of anders verzochte.
ontslaat – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de bijzondere curator mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius met ingang van
23 november 2018 van haar taak.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Visser, O.F. Bouwman en M.S. Vonck , tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2018.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.