ECLI:NL:RBDHA:2018:13028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse alleenstaande vrouw met kinderen en beoordeling van risico bij terugkeer naar Pakistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande vrouw van Pakistaanse afkomst, haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze kennelijk ongegrond achtte op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had eerder, samen met haar ex-echtgenoot, een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. In haar huidige aanvraag voerde zij aan dat zij vreest voor haar leven door haar vader, die gewelddadig zou zijn, en dat zij als alleenstaande vrouw in Pakistan in een gevaarlijke situatie zou verkeren.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank vond de verklaringen van eiseres over de gewelddadigheden van haar vader ongeloofwaardig en oordeelde dat de groep alleenstaande vrouwen in Pakistan niet als kwetsbaar wordt aangemerkt. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar vrees voor vervolging te onderbouwen, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.