ECLI:NL:RBDHA:2018:13028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.18909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse alleenstaande vrouw met kinderen en beoordeling van risico bij terugkeer naar Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande vrouw van Pakistaanse afkomst, haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze kennelijk ongegrond achtte op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had eerder, samen met haar ex-echtgenoot, een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. In haar huidige aanvraag voerde zij aan dat zij vreest voor haar leven door haar vader, die gewelddadig zou zijn, en dat zij als alleenstaande vrouw in Pakistan in een gevaarlijke situatie zou verkeren.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank vond de verklaringen van eiseres over de gewelddadigheden van haar vader ongeloofwaardig en oordeelde dat de groep alleenstaande vrouwen in Pakistan niet als kwetsbaar wordt aangemerkt. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar vrees voor vervolging te onderbouwen, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum ] 2013,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum ] 2015 en
[kind 3] , geboren op [geboortedatum ] 2017
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Voorts heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.18910, plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M. Werven, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen de heer T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum ] 1987 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Zij heeft op 29 november 2017 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft eerder, samen met haar toenmalige echtgenoot, op 3 juni 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 7 januari 2016 afgewezen. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in rechte vast komen te staan.
3. Eiseres heeft aan haar huidige asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar vader haar schoonvader en de man van haar schoonzus heeft omgebracht. De schoonzus van eiseres heeft haar benen verloren bij die aanslag. Volgens eiseres heeft haar vader gehandeld uit eerwraak vanwege haar huwelijk met haar echtgenoot. Ook heeft eiseres verklaard dat haar vader haar moeder heeft beschoten, waardoor zij nu in een rolstoel zit. Eiseres stelt dat zij door deze gedragingen van haar vader te vrezen heeft voor haar vader en om die reden gevaar loopt bij terugkeer naar Pakistan. Voorts heeft eiseres aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Nederland inmiddels is gescheiden van haar echtgenoot en dat zij daardoor een alleenstaande vrouw afkomstig uit Pakistan is. Eiseres en haar kinderen komen ook als gevolg hiervan in een gevaarlijke situatie terecht bij terugkeer naar Pakistan. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan kopieën van verschillende artikelen over de positie van alleenstaande vrouwen in Pakistan overgelegd.
4. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiseres in Nederland is gescheiden van haar echtgenoot. Dit leidt er volgens verweerder echter niet toe dat zij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De aanslag van de vader van eiseres op leden van haar schoonfamilie acht verweerder niet geloofwaardig.
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder in de vorige asielprocedure geloofwaardig heeft geacht dat de vader van eiseres gewelddadig is. Verweerder heeft voorts in die procedure vast gesteld dat eiseres en haar toenmalige echtgenoot enige tijd in een andere stad (Karachi) hebben gewoond en daar geen last hebben gehad van haar vader. Gelet hierop heeft verweerder in de vorige asielprocedure Karachi als vestigingsalternatief aangewezen.
5.2
In de zaak die nu voorligt stelt eiseres dat zij vreest voor haar vader en haar schoonfamilie nu haar vader twee familieleden van haar schoonfamilie heeft omgebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres dit niet heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om haar stellingen in deze opvolgende asielprocedure zoveel mogelijk met bewijsstukken te onderbouwen. De omstandigheid dat de ex-echtgenoot van eiseres documenten zou hebben maar die niet aan haar zou willen geven komt voor haar risico. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het enkele feit dat de vader van eiseres in het verleden gewelddadig is geweest onvoldoende onderbouwing biedt voor de stelling dat hij de schoonvader en de man van de schoonzus heeft omgebracht. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
5.3
Verweerder heeft als beleid dat de groep ‘alleenstaande vrouwen’ in Pakistan niet als kwetsbare groep wordt aangemerkt. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met de verwijzing naar algemene bronnen niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook zij in haar specifieke geval gevaar zal lopen bij terugkeer naar Pakistan, nu zij de vrees voor haar vader en voor haar schoonfamilie niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat uit de artikelen die eiseres heeft aangehaald weliswaar blijkt dat de positie van alleenstaande vrouwen in Pakistan moeilijk is en dat zij gevaar kunnen lopen, maar dat nu eiseres de daden van haar vader niet aannemelijk heeft gemaakt en zij al eerder in een andere stad heeft gewoond, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer gevaar zal lopen. Verweerder heeft op dit punt in de besluitvorming kunnen betrekken dat eiseres op HBO-niveau geschoold is. Uit de artikelen die eiseres heeft aangehaald blijkt dat deze vrouwen een betere kans hebben om zich als alleenstaande vrouw staande te houden. De beroepsgrond van eiseres slaagt derhalve niet.
5.4
Nu verweerder de verklaringen van eiseres met betrekking tot de daden van haar vader niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
6. Er zijn geen gronden ingediend tegen de vaststelling van verweerder dat de aanvraag kennelijk ongegrond is en ook niet tegen het inreisverbod.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.