ECLI:NL:RBDHA:2018:13014
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrees staatsburger, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 14 maart 2018 in Nederland asiel aangevraagd, maar uit Eurodac bleek dat hij op 20 januari 2018 de buitengrens van de EU had overschreden via Italië. De Italiaanse autoriteiten waren op 17 mei 2018 gevraagd om de eiser over te nemen, maar de staatssecretaris stelde dat Italië tijdig had gereageerd op het verzoek.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Hij voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat hij meerderjarig was en dat er geen bewijs was dat het overnameverzoek tijdig was verzonden. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de geregistreerde geboortedatum van de eiser door de Italiaanse autoriteiten correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij minderjarig was en dat de overgelegde documenten niet als rechtsgeldig bewijs konden dienen.
De rechtbank concludeerde dat Italië terecht verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag op grond van bijzondere omstandigheden aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.