ECLI:NL:RBDHA:2018:13014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.16943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrees staatsburger, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 14 maart 2018 in Nederland asiel aangevraagd, maar uit Eurodac bleek dat hij op 20 januari 2018 de buitengrens van de EU had overschreden via Italië. De Italiaanse autoriteiten waren op 17 mei 2018 gevraagd om de eiser over te nemen, maar de staatssecretaris stelde dat Italië tijdig had gereageerd op het verzoek.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Hij voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat hij meerderjarig was en dat er geen bewijs was dat het overnameverzoek tijdig was verzonden. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de geregistreerde geboortedatum van de eiser door de Italiaanse autoriteiten correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij minderjarig was en dat de overgelegde documenten niet als rechtsgeldig bewijs konden dienen.

De rechtbank concludeerde dat Italië terecht verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag op grond van bijzondere omstandigheden aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16943

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Weldemarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 14 maart 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodacverordening (Verordening (EU) nr. 603/2013) op 20 januari 2018 op illegale wijze heeft overschreden via Italië. De Italiaanse autoriteiten is daarom op 17 mei 2018 gevraagd om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [1] . Volgens verweerder staat de verantwoordelijkheid van Italië vast, omdat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig op het genoemde verzoek hebben gereageerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat verweerder Italië daarvoor verantwoordelijk acht. In wat eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
3. Eiser heeft hiertegen, samengevat weergegeven, aangevoerd dat uit de dossierstukken niet kan worden afgeleid dat verweerders overnameverzoek tijdig is verzonden. Volgens eiser stelt verweerder voorts ten onrechte dat hij meerderjarig is. Hij voert verder aan dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij hij wijst op een aantal rapporten. Hij stelt dat hij bij aankomst in Italië geen medische hulp heeft gekregen, en wijst ten slotte op twee brieven van het Wilhelmina Kinderziekenhuis van 30 augustus 2018 en 27 september 2018 die betrekking hebben op zijn medische situatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eisers asielaanvraag dateert van 14 maart 2018. Het verzoek tot overname aan Italië dateert van 17 mei 2018. De termijn bij Eurodac-resultaten om een overnameverzoek te doen, is in beginsel twee maanden, wat betekent dat het verzoek uiterlijk 14 mei 2018 aan de Italiaanse autoriteiten verstuurd had moeten worden. Op grond van artikel 34, vijfde lid, van de Dublinverordening wordt de genoemde termijn van twee maanden echter verlengd als een verzoek om informatie is gedaan door verweerder, en daarop niet binnen vijf weken is gereageerd door de autoriteiten van het land waaraan het verzoek is gedaan. De verlenging van de twee-maands-termijn is in dat geval gelijk aan de duur waarmee de genoemde reactietermijn van vijf weken is overschreden. In dit geval heeft verweerder een dergelijk verzoek om informatie gedaan. Dit verzoek, dat pas ter zitting door verweerder is overgelegd, is verzonden op 4 april 2018. Nu de Italiaanse autoriteiten pas op 14 mei 2018 hierop hebben gereageerd, is de termijn van twee maanden verlengd, zodanig dat de claim die op 17 mei 2018 is gelegd binnen de geldende termijn valt. De omstandigheid dat verweerder zijn informatieverzoek pas op zitting heeft overgelegd en eiser pas toen heeft kunnen nagaan wanneer dit verzoek is verstuurd, maakt – anders dan eiser kennelijk meent – niet dat de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag is overgegaan op Nederland op grond van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser door verweerders handelwijze ook niet in zijn procesbelang is geschaad, zoals zijn gemachtigde ter zitting ook heeft aangegeven.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraken van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134, en 20 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:780, volgt dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren, mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159, en 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219, dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.
6. In het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zijn door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde geboortedatum onjuist is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde doopakte geen bewijs vormt van de gestelde minderjarigheid, nu deze akte niet is afgegeven door de overheid van Eritrea en deze geen pasfoto van eiser bevat. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2591. Het schoolrapport is mogelijk afkomstig van de Eritrese overheid, maar dit document is desondanks terecht niet als rechtsgeldig identificerend document erkend omdat deze geen biometrische kenmerken bevat die te herleiden zijn tot eiser, en het rapport ook geen foto bevat. Met eisers verklaring dat hij bij aankomst in Italië ziek was en zich daardoor niets meer herinnert en dus ook niet of hij al dan niet zelf een geboortedatum heeft opgegeven, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is.
Verweerder heeft gelet op al het vorenstaande geen aanleiding hoeven zien eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
7. Gezien het voorgaande is Italië terecht verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder de verantwoordelijkheid voor de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
8. In het algemeen mag verweerder – gezien de vaste rechtspraak op dit punt – ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover vreemdelingen nakomt. Het ligt daarom op eisers weg om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. In het bestreden besluit is op steekhoudende wijze gereageerd op het door eiser aangehaalde rapport van de US Department of State van 20 april 2018, het Jaarrapport van Freedom House van 5 april 2018, de update van het AIDA Country Report: Italy 2017 van 21 maart 2018, het Jaarrapport van Amnesty International van 22 februari 2018, het Rapport van MSF, 'Out of Sight' van 8 februari 2018, het Jaarrapport Human Rights Watch van 18 januari 2018 en het rapport van IRIN, 'How a fingerprint can change an asylum seekers's life' van 21 november 2017. Deze rapporten zijn ook al eerder onderwerp geweest van een rechterlijke beoordeling. Daarbij is voor wat betreft Dublinclaimanten geconcludeerd dat bedoelde rapporten geen reden vormen voor twijfel aan de toegang tot de asielprocedure of het aannemen van systeemfouten in die procedure en de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. De overige door eiser aangehaalde rapporten hebben betrekking op het verbod voor boten met vluchtelingen om in de Italiaanse havens aan te meren. Deze rapporten zijn daarom niet relevant voor eisers situatie, nu hij een Dublinclaimant is ten aanzien van wie Italië de claim – door niet tijdig op het overnameverzoek te reageren - heeft geaccepteerd.
9. Eisers enkele stelling dat hij bij aankomst in Italië geen medische hulp heeft gekregen slaagt niet, nu deze niet nader is onderbouwd.
De door hem overgelegde brieven van het Wilhelmina Kinderziekenhuis van 30 augustus 2018 en 27 september 2018 geven geen aanleiding voor de conclusie dat zijn medische situatie zo slecht is dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië, dan wel dat overdracht aan Italië zal resulteren in een onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidssituatie. Eiser heeft met hetgeen hij aanvoert ook niet aannemelijk gemaakt dat de medische behandeling die hij nodig heeft niet in Italië voorhanden is, of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen.
10. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen bepalen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden, dat hij de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
11. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013