In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 18 september 2018, weigerde de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in verschillende Europese landen, waaronder Italië, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat, hoewel er problemen zijn met de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie daar niet vergelijkbaar is met die in Griekenland, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteerde en dat de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukte dat de rapporten die door de eiser waren ingediend, geen nieuw of wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Italië en dat de staatssecretaris op een steekhoudende wijze had gereageerd op deze rapporten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.