ECLI:NL:RBDHA:2018:13011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/6999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen ingetrokken na besluit van verweerder met verzoek tot veroordeling in proceskosten

In deze zaak heeft verzoekster op 20 september 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 13 februari 2018. Dit bezwaar was gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 8 oktober 2018 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op het bezwaar. Hierna heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Verweerder heeft schriftelijk aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 125,25, maar is van mening dat een wegingsfactor “zeer licht” van toepassing is, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om uitspraak te doen zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval heeft verweerder erkend dat de beslistermijn is overschreden en heeft hij hangende het beroep alsnog een besluit genomen. De rechtbank heeft voldoende aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt tijdens de beroepsfase, welke zijn vastgesteld op € 250,50. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 170,- aan verzoekster vergoeden.

De rechtbank heeft de beslissing op 30 oktober 2018 openbaar uitgesproken en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een totaalbedrag van € 501,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/6999
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2018 op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen
[naam] , verzoekster,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 20 september 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 13 februari 2018. Dit bezwaar was gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft op 8 oktober 2018 alsnog een besluit genomen op het bezwaar. Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft schriftelijk meegedeeld bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 125,25. Verweerder is van mening dat een wegingsfactor “zeer licht” van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst verweerder op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2016 [1] (de Afdeling).
De rechtbank ziet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aanleiding om uitspraak te doen zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Indien niet tijdig is beslist, is sprake van tegemoetkomen als bedoeld in dit artikel als hangende beroep alsnog een besluit wordt genomen. Dit blijkt uit vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 [2] . Dit beginsel lijdt slechts uitzondering als de indiener wist dat op korte termijn een besluit zou worden genomen of als het besluit is genomen kort na ontvangst van noodzakelijke aanvullende gegevens van de indiener.
3. In het geval van verzoekster heeft verweerder erkend dat de beslistermijn is overschreden en heeft hij hangende het beroep een besluit genomen. De genoemde uitzonderingen zijn niet aan de orde.
4. Gelet hierop ziet de rechtbank voldoende aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster tijdens de beroepsfase heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 250,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5 (licht)). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en gelet op de recentere uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017 [3] dan die waar verweerder naar verwijst.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht ten bedrage van € 170,- aan verzoekster moet vergoeden. Daarom hoeft de rechtbank verweerder daartoe niet te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 501 (tweehonderdvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.