ECLI:NL:RBDHA:2018:13006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.15960 NL18.15962 en NL18.15964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van een Roma-gezin uit Albanië op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in drie samenhangende asielzaken van een Roma-gezin uit Albanië. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvragen van de eisers, die afkomstig zijn uit Albanië, afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks hun verklaringen over discriminatie en gebrek aan toegang tot basisvoorzieningen, niet konden aantonen dat zij zodanig ernstig zijn gediscrimineerd dat zij niet in hun land van herkomst konden functioneren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat Albanië als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en het EVRM in overweging genomen. De eisers voerden aan dat de beoordelingsmaatstaf niet correct was toegepast en dat de besluiten onvoldoende gemotiveerd waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris de asielaanvragen terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat de opgelegde inreisverboden gerechtvaardigd waren. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.15960, NL18.15962, NL18.15964

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser
[naam 2], eiseres, mede namens hun minderjarige kinderen
[naam 3],
[naam 4],
[naam 5]en
[naam 6]
[naam 7], eiseres
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij drie afzonderlijke besluiten van 30 augustus 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Verweerder heeft meegedeeld daarmee akkoord te zijn. Eisers hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn meegedeeld dat zij willen worden gehoord op een zitting.

Overwegingen

1. Eisers zijn afkomstig uit Albanië en hebben asiel aangevraagd. Zij hebben verklaard dat zij in hun land van herkomst zijn getreiterd vanwege hun afkomst als Roma, dat zij om diezelfde reden geen toegang hebben gehad tot behoorlijke arbeid, huisvesting en medische zorg en dat zij bij diverse instanties tevergeefs om hulp hebben gevraagd.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eisers geloofwaardig geacht, alsook de stelling dat zij vanwege hun afkomst als Roma werden gediscrimineerd. Verweerder heeft echter overwogen dat Albanië een veilig land van herkomst is en dat niet is gebleken dat eisers zodanig ernstig zijn gediscrimineerd dat zij onmogelijk op maatschappelijk of sociaal terrein konden functioneren.
3. Eisers voeren aan dat verweerder niet de juiste beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd. Bij de vraag of een land als veilig land van herkomst als veilig kan worden aangeduid, gaat het volgens hen niet om de vraag of sprake is van verboden behandelingen zoals bedoeld in artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eisers is Albanië voor Roma geen veilig land van herkomst omdat de discriminatie van Roma wijdverbreid is en raakt aan eerste levensbehoeften. Zij menen daarom dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Ook menen zij dat daarbij ten onrechte inreisverboden aan hen zijn opgelegd.
4. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft terecht op grond van artikel 3.37f, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen onder andere in de beoordeling betrokken of in Albanië sprake is van behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft onderkend dat eisers zijn getreiterd vanwege hun afkomst als Roma. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat de door eisers ondervonden behandeling niet zodanig ernstig is geweest dat die in strijd is met dit artikel. Daarbij heeft verweerder de eigen verklaringen van eisers kunnen aanhalen, waaruit blijkt dat zij in enige mate toegang hadden tot arbeid, huisvesting, onderwijs, uitkeringen van overheidswege en medische zorg.
5. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvragen van eisers kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Daarmee is op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gegeven dat verweerder inreisverboden mocht opleggen.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.