II. te verrekenen vermogen.
De rechtbank zal in het hierna volgende eerst de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen tussen partijen bespreken en vervolgens het te verrekenen vermogen
Ad I. de eenvoudige gemeenschappen
De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) eenvoudige gemeenschappen betreffen:
de echtelijke woning aan de [2. adres woning] te [woonplaats]
‘onroerend goed portefeuille’:
a. [adres] te [woonplaats]
b. [adres] te [woonplaats] ;
c. [adres] te [woonplaats] ;
d. [adres] te [woonplaats]
e. [adres] te [woonplaats] ;
f. [3. adres woning] te [woonplaats] ;
g. [adres] te [woonplaats]
h. [adres] te [woonplaats] ;
i. [adres] te [woonplaats] ;
j. [adres] te [woonplaats] ;
k. [adres] te [woonplaats] ;
l. [1. adres woning] te [woonplaats] ;
m. [adres] te [woonplaats] ;
n. [adres] te [woonplaats] ;
o. [adres] te [woonplaats] .
3. inboedel.
Op een deel van voornoemde onroerende zaken rusten de volgende door de man en de vrouw gestelde (hypotheek)schulden:
4. ABN AMRO [nr.]
5. ABN AMRO [nr.]
6. ING Bank [nr.] ;
7. ING Bank [nr.]
8. ING Bank [nr.] ;
9. ING Bank [nr.] ;
10. ING Bank [nr.] ;
11. ING Bank [nr.] ;
12. Lening bij mevrouw [naam moeder]
Voor de bij verdeling van de eenvoudige gemeenschappen in aanmerking te nemen waarde geldt in principe als peildatum de datum van de feitelijke verdeling, tenzij wordt uitgegaan van een anderszins vastgestelde of overeengekomen peildatum.
De [2. adres woning] te [woonplaats]
Gebleken is dat de voormalig echtelijke woning inmiddels is verkocht en zal worden geleverd aan een derde. Nu de eerder ten aanzien van deze woning ingediende verzoeken gelet op het voorgaande ter zitting zijn ingetrokken, hoeft de rechtbank op dit punt geen beslissing te nemen.
[1. adres woning] en [nr.] te [woonplaats]
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de woning ( [nr.] ) en de garage ( [nr.] ) aan de [1. adres woning] gezamenlijk zijn aangekocht.
De vrouw en de man hebben beiden gesteld dat zij bijzonder gehecht zijn aan dit pand en zij wensen het dan ook ieder toegedeeld te krijgen. In de omstandigheid dat de vrouw dit pand zelf wenst te gaan bewonen zodra de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd, ziet de rechtbank aanleiding om dit pand en garage aan haar toe te delen. De rechtbank merkt hierbij op dat niet is gebleken dat de vrouw niet in staat zou zijn om overname van deze woning inclusief garage te financieren. De man en de vrouw dienen voorts samen een makelaar aan te wijzen die de woning en de garage zal taxeren. De vrouw dient vervolgens de helft van de eventuele overwaarde aan de man te vergoeden. Indien er sprake is van onderwaarde dan zullen beide partijen de helft van de restschuld dienen te dragen.
[panden n en m] en [pand o] (panden vermeld onder 2. m-o)
Ten aanzien van de panden aan [panden n en m] en de [pand o] is tussen de man en de vrouw niet in geschil dat dit gezamenlijk eigendom is. Nu de vrouw heeft gesteld niet te willen berusten in het onverdeeld laten van het gemeenschappelijke eigendom dienen deze panden te worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen zijn beiden gerechtigd tot de helft van de overwaarde (verkoopopbrengst minus kosten minus eventuele hypothecaire geldlening), danwel dienen ieder gelijkelijk in de onderwaarde te delen.
De overige panden vermeld onder 2.a – e en g-j
Ten aanzien van de overige panden (hiervoor genoemd onder a tot en met e en g tot en met j) verschillen de man en de vrouw van mening over aan wie deze in eigendom toebehoren.
De vrouw verzoekt een verklaring voor recht dat zij het eigendom heeft van de onverdeelde helft in de genoemde onroerende zaken én zij wenst deze panden te verkopen, waarna partijen de overwaarde zullen delen.
De man stelt zich op het standpunt dat de panden – genoemd onder a tot en met e en g tot en met j – uit de onroerend goed portefeuille van zijn moeder (mevrouw [naam moeder] ) afkomstig zijn en dat het nooit de bedoeling is geweest dat deze panden mede-eigendom zouden worden van de vrouw. De man stelt – kort weergegeven – dat het altijd de bedoeling van zijn moeder is geweest om de panden uitsluitend aan de man over te dragen. De man meent daarom dat de vrouw geen eigenaar is van de panden.
De rechtbank gaat aan dit verweer van de man voorbij. Vast staat immers dat
voormelde panden bij notariële akte van 10 april 2008 mede aan de vrouw zijn geleverd. Daarmee is zij mede-eigenaar geworden van de panden. Vast staat voorts dat de levering door de moeder van de man niet is aangetast. Dit betekent dan ook dat de vrouw nog steeds mede-eigenaar van de panden is.
De man stelt dat de panden nog niet verdeeld kunnen worden omdat zijn moeder nog een procedure jegens de vrouw zal aanspannen teneinde de levering van de panden aan de vrouw ongedaan te maken. Ook dit betoog baat de man niet. De eventuele (nog in te stellen) vorderingen van de moeder van de man op de vrouw zijn in deze procedure niet aan de orde en spelen dan ook geen rol in de afwikkeling van het huwelijksvermogen tussen partijen, waarbij de rechtbank als vaststaand moet aannemen dat zowel de man als de vrouw de onroerende zaken in mede-eigendom hebben, zoals uit de registers blijkt. De rechtbank heeft bovendien geen enkele reden te twijfelen aan de legitimiteit van de levering van de panden aan zowel de man als de vrouw. In de definitieve notariële akte van levering die op 10 april 2008 is gepasseerd – zijn de man én de vrouw tezamen genoemd als koper van de panden en worden de panden door de moeder van de man aan beiden in eigendom overgedragen. De man, de moeder van de man en de vrouw zijn tezamen bij de notaris geweest en hebben allen op 10 april 2008 hun handtekening onder de notariële akte gezet. In de slotbepalingen van de notariële akte staat: ‘
De inhoud van de akte is aan hen opgegeven en toegelicht. De verschenen personen hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, voor het verlijden een ontwerp van deze akte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen en met de inhoud in te stemmen. Deze akte is beperkt voorgelezen en onmiddellijk daarna ondertekend…’. De rechtbank gaat er vanuit dat – zoals te doen gebruikelijk – de notaris op 10 april 2008 de inhoud en de strekking van deze notariële akte met de moeder van de man, de man en de vrouw heeft besproken en dat is getoetst of alle betrokkenen begrepen waarvoor zij op dat moment tekenden – te weten het aan de man én de vrouw verschaffen van het eigendom van de omschreven registergoederen door levering – en dat zij daar allen mee instemden. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de betrokkenen op dat moment op de hoogte waren van het feit dat de panden geleverd werden aan zowel de man als de vrouw. De vrouw is dus, nu er ook aan haar is geleverd, in 2008 eigenaar geworden van de onverdeelde helft van de betreffende panden. Dit heeft tot gevolg dat deze vermogensbestanddelen eenvoudige gemeenschappen betreffen.
Omdat de man ook tijdens de zitting niet bereid is om de rechten van de vrouw op de onverdeelde helft van de panden te erkennen, zal de rechtbank de door de vrouw verzochte verklaring voor recht dat de vrouw het eigendom heeft van de onverdeelde helft in de genoemde onroerende zaken toewijzen.
Verkoop van de panden
De rechtbank zal, nu zij het niet in het belang van partijen acht om de onverdeeldheid van de eenvoudige gemeenschappen in stand te laten, conform het verzoek van de vrouw een beslissing nemen ten aanzien van de verdeling van deze eenvoudige gemeenschappen.
De rechtbank zal bepalen dat de panden genoemd onder a tot en met e, g tot en met j en m tot en met o dienen te worden verkocht aan een derde. De man en de vrouw dienen samen een opdracht tot verkoop te verstrekken aan een in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de te hanteren vraagprijs en verkoopprijs, dienen zij het advies van de makelaar te volgen. De op de betreffende onroerende za(a)ken rustende hypothecaire geldlening(en) dan wel het evenredig deel van de hypothecaire geldlening indien op die onroerende zaak een parapluhypotheek rust, dient de worden afgelost met de verkoopopbrengst. De man en de vrouw zijn vervolgens ieder gerechtigd tot de helft van de eventuele overwaarde (verkoopopbrengst verminderd met de dan openstaande hypothecaire geldlening en de verkoopkosten) van de verkochte onroerende zaken en een eventuele onderwaarde dienen zij bij helfte te dragen. Indien er sprake is van onderwaarde betekent dit dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende hypothecaire schuld dienen te dragen.
Lening [naam moeder]
De rechtbank zal ten aanzien van de lening die partijen bij mevrouw [naam moeder] hebben afgesloten – waarvan voor de rechtbank niet duidelijk is om welk bedrag het thans nog gaat – bepalen dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
[3. adres woning] (pand vermeld onder 2. f.)
De rechtbank is uit de overgelegde notariële akte gebleken dat het pand aan de [3. adres woning] op 14 februari 1996 aan de vrouw is geleverd, waardoor de vrouw eigenaar is geworden van voornoemd pand. De rechtbank zal voorbij gaan aan de (onvoldoende onderbouwde) stellingen van de man dat het de bedoeling was dat de [3. adres woning] aan partijen in mede-eigendom zou worden geleverd. De verzoeken van de man op dit punt – die naar het oordeel van de rechtbank overigens ook niet voldoen aan de vereisten van artikel 827, eerste lid, aanhef en onder f, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – zullen worden afgewezen.
De [3. adres woning] is gelet op de notariële akte dus niet gemeenschappelijk eigendom van de vrouw én de man, wat betekent dat er ten aanzien van dit pand ook geen eenvoudige gemeenschap tussen de man en de vrouw is ontstaan. Nu de waarde van dit pand eventueel wel onder het te verrekenen vermogen valt, zal de rechtbank de overige stellingen van partijen ten aanzien van dit pand – voor zover nodig – hierna bespreken.
Inboedel
De rechtbank zal het verzoek van de man om de inboedelgoederen van de (voormalige) echtelijke woning aan de [2. adres woning] te [woonplaats] aan de vrouw toe te delen en de vrouw te veroordelen om een bedrag van € 25.000,-- aan de man te voldoen wegens overbedeling afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat geen van partijen voldoende heeft gesteld en onderbouwd ten aanzien van de omvang en de waarde van de inboedel.
Ad II. Te verrekenen vermogen
Nu er sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding geldt het bepaalde in artikel 1:141 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 1:141 lid 1 BW bepaalt dat indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand blijft en deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De rechtbank zal hierna ingaan op het tussen de man en de vrouw te verrekenen vermogen.
Peildatum
Tussen de man en de vrouw is in geschil wat de peildatum is voor het vaststellen van de omvang en de samenstelling van het (eventueel) te verrekenen vermogen.
De rechtbank zal de peildatum vaststellen op 10 november 2015, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek door de vrouw. De rechtbank overweegt hierbij dat ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw niet – zoals door de vrouw gesteld – al op 1 maart 2015 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. In de zomer van 2015 hebben de man en de vrouw immers nog geprobeerd om hun huwelijk te redden en hebben zij nog (deels) een gezamenlijke huishouding gevoerd. Zij hebben in het najaar van 2015 definitief beslist om de relatie te verbreken, waarna de vrouw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen en een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de peildatum op een eerder moment, te weten 1 maart 2015, vast te stellen en zal de man volgen in zijn stelling dat de datum van indiening van het verzoekschrift als peildatum moet worden gehanteerd.
Omvang van het vermogen
De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) bij de verrekening dienen te worden betrokken:
[3. adres woning] te [woonplaats] ;
bankrekeningen:
a. de en/of rekening bij ABN AMRO [nr.] ;
b. de en/of rekening bij ABN AMRO [nr.]
c. de en/of rekening bij ABN AMRO [nr.] ;
d. de en/of rekening bij ING [nr.] ;
e. de en/of rekening bij ING [nr.] ;
f. de en/of rekening bij ING Bank [nr.]
g. Delta Lloyd [nr.]
h. Barclays;
i. ING [nr.] ten name van de man;
j. ABN AMRO [nr.] ten name van de vrouw;
k. ING [nr.] ten name van de vrouw;
3. polissen:
a. spaarloon- premiespaarrekening Delta Lloyd ( [nr.] );
b. kapitaalverzekering Aegon [nr.] );
c. kapitaalverzekering Aegon ( [nr.] ;
d. kapitaalverzekering ASR ( [nr.] );
4. aandelen ING Bank ( [nr.] );
5. Porsche;
6. Range Rover;
7. twee scooters;
8. Lambretta;
9. boot (Seadoo Utopia).
[3. adres woning] te [woonplaats]
De vrouw stelt dat de woning aan de [3. adres woning] niet tot het te verrekenen vermogen behoort, nu deze woning is gekocht met de verkoopopbrengst van het erfpachtrecht van het perceel gelegen aan de [straat] te [woonplaats] dat op grond van de staat van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden in privé eigendom aan de vrouw toebehoorde.
De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de opbrengst van het perceel gelegen aan de Hoefkade heeft gebruikt voor de aanschaf van het pand aan de [3. adres woning] . De vrouw heeft immers geen gegevens met betrekking tot de verkoop van het pand aan de [straat] verstrekt en evenmin documenten in het geding gebracht waaruit volgt dat de verkoopopbrengst is aangewend voor de aankoop van het pand aan de [3. adres woning] . Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat er sprake is van zaaksvervanging in die zin dat het pand aan de [3. adres woning] buiten het te verrekenen vermogen zou behoren te blijven. Dit betekent dan ook dat de vrouw niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan om het op grond van artikel 1:141 lid 3 BW bestaande bewijsvermoeden te ontzenuwen. De waarde van het pand aan de [3. adres woning] behoort dan ook tot het tussen de man en de vrouw te verrekenen vermogen. De rechtbank zal dan ook het (meer subsidiaire) verzoek van de man op dit punt toewijzen, in die zin dat zij zal bepalen dat partijen de woning aan de [3. adres woning] naar de waarde op de peildatum dienen te laten taxeren door een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar, waarna zij de waarde dienen te verrekenen in die zin dat de vrouw, de helft van de overwaarde (getaxeerde waarde minus hypothecaire schuld minus taxatiekosten) in de vermogensvergelijking tussen partijen dienen te betrekken.
Bankrekeningen
De rechtbank zal bepalen dat partijen de saldi van alle gezamenlijke rekeningen dienen te verrekenen per heden, waarna zij de betreffende bankrekeningen zullen opheffen. Ten aanzien van de en/of rekening bij de ING Bank met het rekeningnummer [nr.] – de ‘vastgoedrekening’ – zal de rechtbank echter bepalen dat partijen het saldo zullen verrekenen op het moment dat alle panden zijn verkocht en geleverd aan een derde en dat zij daarna ook deze bankrekening dienen op te heffen. De rechtbank zal voorts bepalen dat ieder de enkel op zijn/haar naam staande bankrekening(en) behoudt, waarbij de banksaldi – positief of negatief – per de peildatum van 10 november 2015 bij helfte moeten worden verrekend. De man en de vrouw dienen hiertoe over en weer opgave doen van de saldi op de peildatum op de betreffende bankrekeningen.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij een vordering heeft op de vrouw van € 5.000,--, nu de door hem gestelde opname van € 10.000,-- vóór de peildatum heeft plaatsgevonden en dit bedrag geacht wordt te zijn verdisconteerd in de saldi van de bank- en spaarrekeningen – waaronder de rekening van de vrouw waar voornoemd bedrag naar overgeboekt is – die per peildatum bij helfte worden verdeeld.
Polissen en aandelen
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden tot wiens vermogen de polissen als vermeld onder punt 3 en de aandelen behoren. Partijen hebben hierover geen duidelijkheid verschaft. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat partijen het er over eens zijn dat de waarde van de kapitaalverzekering bij ASR ( [nr.] ) en de waarde van de spaarloon- premiespaarrekening Delta Lloyd ( [nr.] ) tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld, in die zin dat partijen de afkoop van de polissen en kapitaalverzekering per heden zullen laten opmaken en aan ieder van hen zullen laten uitkeren. De kapitaalverzekeringen bij Aegon ( [nr.] en [nr.] ) zullen – conform de intentie van partijen – aan de kinderen toekomen op het moment dat deze worden uitgekeerd.
De aandelen bij de ING Bank ( [nr.] ) – nu dit niet tussen partijen in geschil is – zullen partijen eveneens bij helfte verdelen, in die zin dat de aandelenportefeuille wordt verkocht en de opbrengst minus kosten aan partijen bij helfte toekomt.
Porsche
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de Porsche een verjaardagscadeau van de man aan de vrouw was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Porsche in principe tot het tussen partijen te verrekenen vermogen behoort. Ter zitting is echter gebleken dat de vrouw de Porsche op enig moment gelegen voor de peildatum heeft verkocht. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst aan de man dient te voldoen. De vrouw zal hiertoe ook de nodige stukken aan de man dienen te tonen ter onderbouwing van de verkoopprijs van de Porsche en hem de helft van de waarde dienen te verstrekken.
Range Rover
De rechtbank is niet dan wel onvoldoende gebleken dat de Range Rover door de man is gekocht uit zijn privévermogen, zodat de rechtbank ervanuit gaat dat de waarde van de Range Rover tot het tussen de man en de vrouw te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank zal bepalen dat partijen de Range Rover moeten laten waarderen per peildatum en dat de man hierna de helft van deze waarde aan de vrouw dient te voldoen.
Twee scooters
De rechtbank zal bepalen dat de twee scooters – voor zover deze nog bij partijen dan wel de kinderen in bezit zijn – evenals de Range Rover moeten worden gewaardeerd per peildatum, waarna partijen de waarde van de scooters bij helfte dienen te delen.
Lambretta
Ter zitting is gebleken dat de Lambretta enige tijd geleden door een derde is vervreemd. Nu de Lambretta niet meer in het bezit van de man of de vrouw is, kan de waarde van de Lambretta dus niet worden betrokken bij het te verrekenen vermogen.
Boot (Seadoo Utopia)
Vaststaat dat de boot op de peildatum
nogin het bezit was van de man. De rechtbank is ter zitting gebleken dat de man de boot in december 2015 – na de peildatum – heeft verkocht voor € 5.500,-- (inclusief € 1.500,-- stallingskosten). De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van € 4.000,-- , te weten € 2.000,-- , aan de vrouw dient te voldoen.
De werkelijk te verrekenen vermogen tussen partijen wordt inzichtelijk indien partijen een vermogensopstelling maken per persoon waarbij de getaxeerde waarden van voormelde vermogensbestanddelen worden opgenomen. Onder de streep wordt duidelijk over welk vermogen ieder van partijen beschikt en een vergelijking daartussen zal met zich brengen dat de man of de vrouw onder de streep nog een bedrag verschuldigd is aan de ander. Tot een dergelijke vermogensopstelling zal de rechtbank niet overgaan omdat nog niet alle waarden duidelijk zijn. De rechtbank verkiest er voor om in het dictum te bepalen dat partijen van ieder vermogensbestanddeel de helft aan de ander dienen te voldoen opdat partijen aan de slag kunnen. Partijen kunnen zelf ertoe overgaan om een vermogensopstelling te maken om te bezien wie van hen uiteindelijk de ander nog een bedrag zal moeten voldoen. Bij deze stand van zaken wordt het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man binnen twee weken een bedrag aan de vrouw dient te voldoen, afgewezen.
De rechtbank zal aldus beslissen. Hetgeen ten aanzien van het voorgaande meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Vordering van de man op de vrouw met betrekking tot [bedrijfsnaam]
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat er een rekening-courant schuld is van (in 2015) € 750.260,22 en dat er door [bedrijfsnaam] een lening van € 156.740,-- is verstrekt.
De man stelt dat de vrouw gedurende het huwelijk alle financiële aangelegenheden (privé en zakelijk) beheerde. De man verwijt de vrouw onrechtmatig handelen en nalatigheid in het door haar gevoerde beheer en bestuur over [bedrijfsnaam] De vrouw is volgens de man volledig aansprakelijk voor de hierdoor geleden schade bestaande uit de rekening-courant schuld op de peildatum en zij is draagplichtig voor de lening van € 156.740,-- die de vrouw kennelijk is aangegaan zonder medeweten van de man. Indien de rechtbank van oordeel is dat de vrouw niet aansprakelijk is voor de rekening-courantschuld en de lening dan is de vrouw in ieder geval draagplichtig voor de helft, aldus de man.
De vrouw bestrijdt dat zij aansprakelijk is voor de rekening-courantschuld dan wel dat zij voor de helft draagplichtig is en gehouden zou zijn bij te dragen aan de aflossing van deze schuld. Datzelfde geldt voor de geldlening, aldus de vrouw. De vrouw stelt dat de man zelf het beheer en bestuur over [bedrijfsnaam] voert en dat zij slechts in loondienst van de onderneming was. Volgens de vrouw heeft de man de schuld opgebouwd in zijn onderneming door voor privédoeleinden gelden aan de onderneming te onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken van de man om te verklaren voor recht dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld en om de vrouw te veroordelen een schadevergoeding aan de man te voldoen niet vallen binnen de reikwijdte van deze procedure. Bovendien is niet uit concrete feiten en omstandigheden gebleken dat – indien de vrouw daadwerkelijk het bestuur voerde – er sprake is (geweest) van onrechtmatig handelen dan wel nalatigheid door de vrouw. De rechtbank ziet in dit kader voorts geen aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van de man om – ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw altijd de volledige financiële administratie heeft verzorgd – de accountants van het kantoor [naam] als getuigen te doen horen. De rechtbank zal de verzoeken van de man onder I dan ook afwijzen.
De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft gesteld – wat door de vrouw is betwist – evenmin aanleiding om te verklaren voor recht dat de vrouw (voor de helft) draagplichtig is voor de rekening-courantschuld alsmede voor de door de vennootschap verstrekte geldlening waarbij de vrouw over dient te gaan tot betaling aan de man. Nu niet is gebleken dat de gelden zijn aangewend voor de kosten van de huishouding van partijen komen de rekening-courantschuld en de lening voor verantwoordelijkheid van de man, in zijn hoedanigheid van eigenaar en directeur groot aandeelhouder van [bedrijfsnaam] Gelet op het voorgaande zal de rechtbank ook het verzoek van de man onder II afwijzen.
Opnames na peildatum
De man stelt dat hij een vordering ter hoogte van € 92.596,86 heeft op de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat de vrouw gelden van de gezamenlijke rekening bij de ING ( [nr.] ) heeft opgenomen, waardoor de man deze rekening heeft moeten aanzuiveren met opnames uit rekening-courant als gevolg waarvan de rekening-courantschuld na de peildatum ook verder is toegenomen. Volgens de man heeft de vrouw door haar handelen zichzelf ongerechtvaardigd verrijkt dan wel heeft zij niet aan haar fourneerplicht voldaan.
De vrouw heeft de vordering van de man gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. De onroerende zaken behoren – zoals de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld – juridisch en feitelijk aan beide partijen voor 50% in eigendom toe. Beide partijen waren ook gerechtigd tot de helft van de opbrengsten van deze panden, waaronder de huurinkomsten, die op de en/of rekening ( [nr.] ) worden gestort. De rechtbank is mede gelet op het voorgaande van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de vrouw door het doen van opnames van de gezamenlijke rekening (onrechtmatig) geld heeft onttrokken aan het privévermogen van de man. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat er noodzaak bestond om uit de onderneming in rekening-courant gelden op te nemen om vervolgens – zoals de man stelt – de tekorten op de bankrekening aan te zuiveren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de man onvoldoende (concreet) heeft gesteld en onderbouwd dat de vrouw niet aan haar fourneerplicht zou hebben voldaan. Gebleken is immers dat de man en de vrouw beiden van de en/of rekening bij de ING geld opnamen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de man onder III en IV afwijzen.
Pensioen
In [bedrijfsnaam] is pensioen in eigen beheer opgebouwd voor de man, de vrouw en de moeder van de man. Het pensioen voor de moeder van de man is al ingegaan en wordt door [bedrijfsnaam] uitgekeerd.
De vrouw verzoekt thans afstorting van de aanspraken op ouderdomspensioen en de aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen die ten behoeve van haar zijn opgebouwd in [bedrijfsnaam]
De man heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de [bedrijfsnaam] mede door de hoge rekening-courantschuld niet over voldoende (liquide) middelen beschikt om de pensioenaanspraken van de vrouw af te storten. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.