ECLI:NL:RBDHA:2018:12872
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek
Op 30 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De moeder, die het verzoek indiende in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van het kind, werd geconfronteerd met de juridische bepaling dat de meerderjarige vader de wettelijk vertegenwoordiger is volgens de Marokkaanse Familiewet (Mudawwana). De rechtbank concludeerde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij niet de wettelijk vertegenwoordiger van het kind was en derhalve niet gerechtigd om namens het kind in rechte op te treden.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 9 november 2017 was ingediend. De rechtbank ontving verschillende stukken, waaronder een verweerschrift van de bijzondere curator, die aangaf geen standpunt te kunnen innemen omdat zij geen contact had kunnen krijgen met de ouders van de minderjarige. Tijdens de zitting op 2 oktober 2018 waren de moeder en de vader niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen.
De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had op basis van artikel 3 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het verzoek niet betrof een verandering in de persoonlijke staat van een in het buitenland wonende Nederlander. De rechtbank concludeerde echter dat er wel rechtsmacht was op basis van artikel 9 sub b Rv, omdat een procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in Marokko niet mogelijk was. Uiteindelijk werd de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en werd de bijzondere curator ontslagen van haar functie.