ECLI:NL:RBDHA:2018:12864
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingrente en verwijtbaarheid bij terugvordering zorgpremie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, die een lijfrente-uitkering heeft ontvangen, was in geschil met de inspecteur van de Belastingdienst over de opgelegde beschikking belastingrente. De inspecteur had een bedrag van € 117 aan belastingrente in rekening gebracht, nadat eiser een teruggaaf van € 1.694 had ontvangen wegens te veel ingehouden premie zorgverzekeringen. Eiser betoogde dat het opleggen van belastingrente onredelijk was, aangezien hij geen verwijt kon worden gemaakt en de situatie buiten zijn schuld was ontstaan.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijk vereiste is dat verwijtbaarheid moet worden aangetoond voor het opleggen van belastingrente. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de terugvordering en de belastingrente conform de wettelijke bepalingen had uitgevoerd. Eiser had geen rol gespeeld in het ontstaan van de situatie, maar dit betekende niet dat de belastingrente niet in rekening kon worden gebracht. De rechtbank benadrukte dat de wet niet toestaat om van de wettelijke bepalingen af te wijken, ongeacht de omstandigheden van de belastingplichtige.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.