ECLI:NL:RBDHA:2018:12864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrente en verwijtbaarheid bij terugvordering zorgpremie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, die een lijfrente-uitkering heeft ontvangen, was in geschil met de inspecteur van de Belastingdienst over de opgelegde beschikking belastingrente. De inspecteur had een bedrag van € 117 aan belastingrente in rekening gebracht, nadat eiser een teruggaaf van € 1.694 had ontvangen wegens te veel ingehouden premie zorgverzekeringen. Eiser betoogde dat het opleggen van belastingrente onredelijk was, aangezien hij geen verwijt kon worden gemaakt en de situatie buiten zijn schuld was ontstaan.

De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijk vereiste is dat verwijtbaarheid moet worden aangetoond voor het opleggen van belastingrente. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de terugvordering en de belastingrente conform de wettelijke bepalingen had uitgevoerd. Eiser had geen rol gespeeld in het ontstaan van de situatie, maar dit betekende niet dat de belastingrente niet in rekening kon worden gebracht. De rechtbank benadrukte dat de wet niet toestaat om van de wettelijke bepalingen af te wijken, ongeacht de omstandigheden van de belastingplichtige.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/4304

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats ] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats ] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 mei 2018 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde beschikking belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018.
Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.E.J. van de Poll en C.G.J. van der Wal.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft een lijfrente-uitkering ontvangen van [N.V.] (thans [N.V.] N.V.) (hierna: de verzekeraar). De verzekeraar heeft over deze uitkering een bedrag van
€ 2.521 aan inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringen ingehouden en afgedragen aan verweerder.
2. Na overleg tussen verweerder en de verzekeraar is gebleken dat over de lijfrente-uitkering van eiser te veel premie zorgverzekeringen is ingehouden en afgedragen. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan, en onafhankelijk van de door eiser ingediende aangifte inkomstenbelasting premie volksverzekering, met dagtekening 30 juni 2016 een teruggaafbeschikking opgelegd naar een bedrag van € 1.694.
3. Nu de lijfrente-uitkering niet overeenkomstig de polisvoorwaarden is uitgekeerd heeft de verzekeraar het bedrag aan ingehouden en afgedragen premie zorgverzekeringen van € 2.521 aan eiser uitbetaald. De verzekeraar heeft daarnaast aan eiser een tegemoetkoming verstrekt voor de door eiser verschuldigde belastingrente.
4. Verweerder heeft bij aanslag met dagtekening 13 maart 2018 het bedrag van
€ 1.694 van eiser teruggevorderd. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 117 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. In geschil is of verweerder terecht de beschikking belastingrente heeft opgelegd.
6. Volgens artikel 50, vierde lid van de Zorgverzekeringswet kan verweerder indien een teruggaaf voor een te hoog bedrag is verleend, het te veel betaalde bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking terugvorderen. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt daarbij belastingrente in rekening gebracht. De belastingrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het verstrijken van een periode van zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform bovengenoemde bepalingen de teveel verleende teruggaaf aan premie Zorgverzekeringswet heeft teruggevorderd.
8. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat het opleggen van de beschikking belastingrente in strijd is met de redelijkheid aangezien hij aan de gang van zaken part noch deel heeft gehad. De situatie is buiten zijn schuld en medeweten om ontstaan waardoor het onredelijk en als een groot ongenoegen voelt dat hij daarover nu belastingrente is verschuldigd. Bovendien is de belastingrente berekend over een langere periode dan waarover feitelijk rentenadeel is geleden. Deze onredelijkheid klemt te meer nu er in het geheel geen sprak is van een verzuim. Eiser heeft daartoe verwezen naar uitlatingen van de staatsecretaris van Financiën in zijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juli 2018. In deze brief is aangegeven dat de grond voor belastingrente gevonden moet worden in het verzuim van een belastingplichtige.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder gelijktijdig met de terugvordering bij beschikking belastingrente in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft de belastingrente daarbij overeenkomstig artikel 50, vijfde lid van de Zorgverzekeringswet in samenhang met artikel 30h van de Algemene wet inzake Rijksbelasting berekend. Tussen partijen en ook voor de rechtbank staat vast dat eiser part noch deel heeft gehad in het ontstaan van de onderhavige situatie. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het geheel ontbreken van schuld aan de zijde van eiser niet ertoe kan leiden dat over de terugvordering, die op zich niet in geschil is, geen belastingrente in rekening mag worden gebracht.
10. Gevallen als het onderhavige - het berekenen van belastingrente alhoewel sprake is van geen enkel verwijt oftewel het volledig ontbreken van enig verzuim - hebben inmiddels (ook) in de vakpers de nodige pennen in beweging gebracht, en dus niet alleen bij de staatssecretaris. Verweerder noch de rechtbank heeft evenwel de mogelijkheid om van de wet af te wijken. In artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk (Stb. 28), is immers voorgeschreven dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of de billijkheid der wet mag beoordelen.
En anders dan uit de brief van de staatsecretaris van Financiën valt op te maken vormt de vraag of al dan niet sprake is van verwijtbaarheid geen wettelijke grond om van het in rekening brengen van belastingrente af te zien. Het is dan ook te betreuren dat dergelijke uitlatingen worden gedaan zonder dat tegelijkertijd een juridische mogelijkheid wordt verschaft om de – in de ogen van de staatssecretaris kennelijk ongewenste uitkomsten – te voorkomen. Wat dan overblijft is slechts stoere taal met als gevolg dat de rechtszoekende ook nog eens op het verkeerde been wordt gezet, en als het ware opnieuw zijn neus moet stoten.
11. Ten aanzien van de periode waarover de belastingrente is berekend stelt de rechtbank vast dat verweerder deze overeenkomstig de wettelijke bepalingen heeft vastgesteld. De omstandigheid dat feitelijk over een kortere periode rentenadeel is geleden brengt niet mee dat hiervan dient te worden afgeweken.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.