ECLI:NL:RBDHA:2018:12854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/560901 / KG RK 18-1403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van DeNieuweCommissaris Consult B.V. en DNC Opleiding & Search B.V. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.W. Duthler, en was gericht tegen mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, de rechter in een aanhangige procedure. De verzoekers stelden dat de rechter partijdig was, gebaseerd op eerdere ervaringen van hun wettelijk vertegenwoordiger met deze rechter in een andere zaak. De verzoekers voerden aan dat de rechter hen mogelijk herkende en daardoor vooringenomen zou zijn in de huidige procedure.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend. Het verzoek was pas op 2 oktober 2018 ingediend, terwijl de verzoekers al op 13 september 2018 tijdens de zitting bekend waren geworden met de feiten die tot het wrakingsverzoek leidden. De wrakingskamer benadrukte dat het karakter van het wrakingsinstituut vereist dat verzoeken onmiddellijk worden ingediend zodra er aanleiding toe is. Het tijdsverloop van 2,5 week was niet te rechtvaardigen en leidde tot de conclusie dat de verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun wrakingsverzoek.

De wrakingskamer besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
zaak- /rekestnummer: C/09/560901 / KG RK 18/1403
Beslissing van 29 oktober 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
in de zaak van
DeNieuweCommissaris Consult B.V.en
DNC Opleiding & Search B.V.,
beide kantoorhoudende te Amsterdam,
wettelijk vertegenwoordiger: [wettelijk vertegenwoordiger] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaat mr. A.W. Duthler te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- Stichting Nationaal Register Commissarissen en Toezicht;
- NR Academy B.V.,
beide gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: belanghebbenden,
advocaat mr. A.F.F. Talitsch te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 oktober 2018;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 13 september 2018;
- de e-mail d.d. 15 oktober 2018 namens verzoekers, met twee bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekers, ter zitting vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] , bijgestaan door de raadsvrouw mr. A.W. Duthler, advocaat te Den Haag;
- de belanghebbenden, ter zitting vertegenwoordigd door mr. A.F.F. Talitsch.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/558297/ KG ZA 18-850 tussen verzoekers en belanghebbenden.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. De wettelijk vertegenwoordiger van verzoekers, [wettelijk vertegenwoordiger] (hierna: [wettelijk vertegenwoordiger] ), was partij in een andere gerechtelijke procedure bij deze rechtbank in het voorjaar van 2017. In deze procedure was de rechter eveneens de behandelend rechter. Mede op basis van haar eerdere onprettige ervaringen op die zitting met deze rechter, vermoedt [wettelijk vertegenwoordiger] dat de rechter haar heeft herkend en haar ongetwijfeld eerder gevormde mening over haar persoon van invloed heeft laten zijn op het verloop van de huidige bodemzaak. In dit verband is ook gewezen op de sociale activiteiten en contacten van de rechter op het medium Facebook. Verzoekers stellen dat de rechter in dezelfde sociale kringen verkeert als een betrokkene in de rechtszaak die speelde in het voorjaar van 2017. Dit alles bij elkaar genomen vrezen verzoekers dat de rechter haar subjectieve mening zal laten prevaleren boven haar professionaliteit.
2.3.
De rechter heeft niet inhoudelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer dient ambtshalve te beoordelen of het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 13 september 2018, het wrakingsverzoek en de toelichting hierop tijdens de wrakingszitting, heeft ter zitting een flinke discussie plaatsgevonden tussen de partijen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft [wettelijk vertegenwoordiger] desgevraagd aangegeven dat zij al tijdens de zitting partijdigheid bij de rechter heeft ervaren door de manier waarop gereageerd werd op haar vragen aan de rechter. Dit heeft zij ook direct na de zitting met haar advocaat bij de koffieautomaat besproken. Voorts heeft [wettelijk vertegenwoordiger] ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat het wrakingsverzoek bij fax d.d. 25 september 2018 is ingediend, en dat zij het bewijs daarvan na de zitting aan de wrakingskamer zou (doen) sturen. Daarbij gaf zij aan dat deze datum gekozen was opdat de rechter, die op 2 oktober 2018 terug zou zijn van vakantie, aldus ruimschoots de tijd zou hebben om op het wrakingsverzoek te reageren. Na de wrakingszitting is namens verzoekers nog een tweetal faxbevestigingen ingediend, zijnde één d.d. 27 september 2018 en één d.d. 2 oktober 2018. Blijkens de per e-mail d.d. 15 oktober 2018, 15.14 uur, gegeven toelichting hierop – dit blijkt niet uit de stukken – zou de eerste fax een verzoek tot verschoning aan de rechter bevatten. Verzoekers stellen in deze e-mail dat de rechter hierop heeft geweigerd zich te verschonen en dat zij daarna, op 2 oktober 2018 hebben besloten alsnog de rechter te wraken.
3.4.
De wrakingskamer kan de juistheid van laatstgenoemde stellingen van verzoekers niet vaststellen. Echter, ook indien zij met de fax d.d. 27 september 2018 de rechter zouden hebben verzocht zich te verschonen, dan rechtvaardigt dit nog niet een tijdsverloop van ruim twee weken tussen de datum van de zitting tot de datum van indiening van het wrakingsverzoek. Indien verzoekers de rechter voorafgaand aan een eventueel wrakingsverzoek nog de gelegenheid hebben willen geven zich te verschonen, dan hadden zij dit, wilden zij daarna alsnog een tijdig wrakingsverzoek kunnen indienen, eveneens terstond moeten doen nadat de omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gegeven, zich hadden voorgedaan. De wrakingskamer acht het op zich voorstelbaar dat een negatieve ervaring op zitting ertoe kan leiden dat na de zitting kort overleg noodzakelijk is om (alsnog) een verschonings- danwel wrakingsverzoek in te dienen. Verzoekers hebben echter niet onderbouwd waarom zij in dit geval twee weken de tijd nodig hadden tussen de datum van de zitting en het verschonings- en het daarna gevolgde wrakingsverzoek. Verzoekers advocaat was immers tijdens de zitting van de rechter aanwezig en er is kennelijk direct na de zitting ook overleg gevoerd over de bejegening door de rechter ter zitting, en het (kennelijke) vermoeden van partijdigheid. Het karakter van het instituut wraking (dat immers is bedoeld om onmiddellijk een gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen) verdraagt zich onder de genoemde omstandigheden dan ook niet met een tijdsverloop van 2,5 week.
3.5.
Ook wanneer zoals door verzoekers gesteld reeds op 27 september 2018 een wrakingsverzoek zou zijn ingediend, wat hier verder ook van zij, zou het tijdsverloop van twee weken na het bekend worden van de aangevoerde omstandigheden aan een tijdig ingediend verzoek in de weg staan.
3.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend zodat verzoeker niet in dit verzoek kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun wrakingsverzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat mr. A.W. Duthler;
• de belanghebbenden p/a hun advocaat mr. A.A.F. Talitsch;
• de rechter;
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Y.J. Wijnnobel-van Erp, M. Nijenhuis en
A.C. Olland in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Demoed-van Dongen en in openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.