ECLI:NL:RBDHA:2018:12831
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechters in strafzaken met verzoekster als aangeefster en slachtoffer
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich als aangeefster en slachtoffer had aangemeld in strafzaken tegen de belanghebbenden. Verzoekster had een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige strafkamer, omdat zij meende dat haar rechten als benadeelde partij waren geschonden. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij op het moment van indienen van het verzoek niet als procespartij kon worden aangemerkt. Verzoekster had zich namelijk nog niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaken en had ook geen vordering tot schadevergoeding ingediend. Het enkele feit dat zij voornemens was dit te doen, gaf haar geen rechten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De beslissing van de meervoudige strafkamer om de strafzaken voort te zetten, werd als een processuele beslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk en bepaalde dat het proces in de hoofdzaken voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.