ECLI:NL:RBDHA:2018:12831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/560779 / KG RK 18-1389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaken met verzoekster als aangeefster en slachtoffer

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich als aangeefster en slachtoffer had aangemeld in strafzaken tegen de belanghebbenden. Verzoekster had een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige strafkamer, omdat zij meende dat haar rechten als benadeelde partij waren geschonden. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij op het moment van indienen van het verzoek niet als procespartij kon worden aangemerkt. Verzoekster had zich namelijk nog niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaken en had ook geen vordering tot schadevergoeding ingediend. Het enkele feit dat zij voornemens was dit te doen, gaf haar geen rechten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De beslissing van de meervoudige strafkamer om de strafzaken voort te zetten, werd als een processuele beslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk en bepaalde dat het proces in de hoofdzaken voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
zaak- /rekestnummer: C/09/560779/ KG RK 18/1389
Beslissing van 29 oktober 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. S.M. Diekstra te Leiden,
strekkende tot de wraking van
mrs. V.J. de Haan, A.M.A. Keulen en P. Burgers,
rechters van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank,
hierna te noemen: de meervoudige strafkamer.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
- de officier van justitie mr. G. Sannes,
hierna te noemen: de officier van justitie;
- [belanghebbende] en [belanghebbende] met hun advocaat mr. N. Wouters,
hierna te noemen: de belanghebbenden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 17 september 2018;
- de schriftelijke reactie van de meervoudige strafkamer van 9 oktober 2018;
- de processen-verbaal van de terechtzitting op 24 september 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de raadsman van verzoekster mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden;
- de officier van justitie;
- de belanghebbende [belanghebbende] , bijgestaan door haar raadsvrouw
mr. N. Wouters.
De rechters van de meervoudige strafkamer hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaken met nummers
09/211708-15 en 09/211718-15 tegen de belanghebbenden als verdachten. In deze zaken is verzoekster aangemerkt als aangeefster en slachtoffer.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Ondanks dat het aanhoudingsverzoek van verzoekster in haar zaken als verdachte onvoorwaardelijk is gehonoreerd door de meervoudige strafkamer, heeft de inhoudelijke behandeling in de strafzaken tegen de belanghebbenden op 24 september 2018 toch doorgang gevonden, buiten afwezigheid van verzoekster. Hierdoor is zij in haar rechten van benadeelde partij geschonden en is de betrouwbaarheid en de onpartijdigheid van de meervoudige strafkamer aangetast.
2.3.
De meervoudige strafkamer heeft bij monde van de voorzitter laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat in het kader van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek eerst dient te worden vastgesteld of verzoekster is aan te merken als procespartij in de zaken waarin zij haar wrakingsverzoek heeft ingediend. In dit verband stelt de wrakingskamer vast dat verzoekster geen verdachte is in de zaken waarin het verzoek is ingediend. In deze zaken is verzoekster aan te merken als aangeefster en als slachtoffer. Beide rollen leveren echter niet de kwalificatie van procesdeelnemer op. Enkel wanneer verzoekster zich als benadeelde partij in het strafproces had gevoegd en een vordering tot schadevergoeding had ingediend, had zij als procesdeelnemer aangemerkt kunnen worden. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verzoekster ten tijde van het wrakingsverzoek zich als benadeelde partij had gesteld, of een vordering tot schadevergoeding had ingediend, dient zij naar het oordeel van de wrakingskamer niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar wrakingsverzoek nu zij geen procesdeelnemer in de genoemde zaken is. Het enkele feit dat – zoals verzoekster stelt – het haar intentie was om zich als benadeelde partij te voegen en een vordering tot schadevergoeding in te dienen, en dat dit ook kenbaar en/of bekend was bij de rechters van de meervoudige kamer, maakt dit niet anders. Aan haar enkele intenties kan zij geen rechten ontlenen.
3.3.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat de beslissing van de meervoudige kamer om de strafzaken van de belanghebbenden op verzoek van verzoekster niet aan te houden, moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dergelijke omstandigheden hebben zich naar het oordeel van de wrakingskamer hier niet voorgedaan.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar raadsman mr. S.M. Diekstra;
• de officier van justitie mr. G. Sannes;
• de belanghebbenden p/a hun raadsvrouw mr. N Wouters;
• de meervoudige strafkamer;
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Y.J. Wijnnobel-van Erp, M. Nijenhuis en
A.C. Olland in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Demoed-van Dongen en in openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.