ECLI:NL:RBDHA:2018:12816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18/5094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit staatssecretaris over vierde asielprocedure Oekraïens gezin en uitzetting naar Oekraïne

Op 31 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een Oekraïens gezin dat in Nederland asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 juli 2018 besloten dat het gezin de uitkomst van hun vierde asielaanvraag niet in Nederland mocht afwachten, wat leidde tot hun uitzetting naar Oekraïne. Het gezin, dat sinds 2001 in Nederland verblijft zonder verblijfsvergunning, had eerder drie asielaanvragen ingediend die allemaal waren afgewezen. De ouders en hun dochter zijn op 7 juli 2018 naar Oekraïne uitgezet, terwijl hun twee zoons inmiddels weer in Nederland zijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat het gezin de uitkomst van hun vierde asielaanvraag niet in Nederland mocht afwachten. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat aan de voorwaarden van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 was voldaan. De eerste voorwaarde, dat er sprake is van een tweede herhaalde asielaanvraag terwijl een eerdere herhaalde asielaanvraag definitief is afgewezen, was vervuld. De tweede voorwaarde, dat er geen nieuwe relevante informatie was verstrekt in de nieuwe asielaanvraag, werd eveneens bevestigd. De voorzieningenrechter wees erop dat de argumenten van het gezin, zoals psychische problemen van de kinderen en hun band met Nederland, niet relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het gezin niet terug naar Nederland kan komen om de beslissing op hun vierde asielaanvraag af te wachten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder asielaanvragen worden beoordeeld en de beperkte mogelijkheden voor vreemdelingen om in Nederland te blijven tijdens het proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5094

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2018 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , geboren op [1977] , verzoeker, en

[verzoekster 2], geboren op [1979] , verzoekster,
mede namens hun minderjarige kinderen
[verzoeker 3], geboren op [2004] ,
[verzoeker 4], geboren op [2008] ,
[verzoekster 5], geboren op [2013] ,
allen met de Oekraïense nationaliteit, hierna te noemen verzoekers
(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat en mr. R.A. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met toepassing van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), bepaald dat verzoekers de beslissing op hun asielaanvraag van 6 juli 2018 niet in Nederland mogen afwachten.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Verzoekers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging aan de zaak vooraf?

Verzoeker en verzoekster zijn naar eigen zeggen in 2001 Nederland binnengekomen. Tijdens het (onrechtmatig) verblijf zijn hun drie kinderen geboren.
Nadat verzoeker in 2013 als illegale vreemdeling is aangetroffen hebben verzoekers diverse (in totaal 6) verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, waaronder 3 asielprocedures. Geen van deze procedures heeft geleid tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Met het oog op de uitzetting naar Oekraïne zijn verzoekers op 28 juni 2018 in vreemdelingenbewaring gesteld. Verzoekers hebben vervolgens op 2 juli 2018 aan verweerder verzocht om een verblijfsvergunning op grond van bijzondere individuele omstandigheden. Op 5 juli 2018 hebben verzoekers daarnaast verzocht om uitstel van vertrek in verband met medische omstandigheden. Verweerder heeft deze aanvragen op 6 juli 2018 afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft op 6 juli 2018 geoordeeld dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat verzoekers hun bezwaar in Nederland mogen afwachten, heeft de voorzieningenrechter daarom afgewezen [1] .
4. Verder hebben verzoekers met een afzonderlijke aanvraag aan verweerder verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Die aanvraag is eveneens op 6 juli 2018 afgewezen.
5. Op 6 juli 2018 hebben verzoekers een derde opvolgende (vierde) asielaanvraag ingediend. Verzoekster is op 7 juli 2018 gehoord. Verzoeker heeft van de mogelijkheid tot horen geen gebruik gemaakt.
6. Op 7 juli 2018 zijn verzoekers uitgezet naar Oekraïne.
7. [verzoeker 3] en [verzoeker 4] bevinden zich inmiddels weer in Nederland.

Het besluit dat nu voorligt

8. Verweerder heeft in het bestreden besluit bepaald dat verzoekers, in afwijking van de hoofdregel dat een vreemdeling de beslissing op zijn asielaanvraag in Nederland mag afwachten, de beslissing op hun vierde asielaanvraag niet hier mogen afwachten. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
9. Verzoekers hebben aangevoerd dat hun bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarom hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat zij weer worden toegelaten tot Nederland en dat zij de beslissing op hun vierde asielaanvraag in Nederland mogen afwachten. Verzoekers hebben daarnaast gevraagd te bepalen dat [verzoeker 3] en [verzoeker 4] , die inmiddels weer in Nederland zijn, Nederland niet worden uitgezet en dat zij in Nederland de beslissing op hun vierde asielaanvraag mogen afwachten.
10. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Als dat niet het geval is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het in deze zaak niet gaat over de vraag of verzoekers een verblijfsvergunning asiel moeten krijgen. De vierde asielaanvraag is nog bij verweerder in behandeling en daarop is door verweerder nog niet beslist.

Toetsingskader en het moment van toetsing

11. Om te kunnen bepalen dat een vreemdeling de beslissing op zijn asielaanvraag niet in Nederland mag afwachten, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Die staan in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb:
1. er moet sprake zijn van een tweede opvolgende asielaanvraag, terwijl de eerste opvolgende asielaanvraag definitief is afgewezen;
2. in de nieuwe asielaanvraag zijn geen nieuwe relevante elementen of bevindingen aan de orde.
12. Een nieuw element of bevinding is een omstandigheid die verzoekers nog niet eerder aan de orde hebben gesteld in een asielprocedure. Een element of bevinding moet, naast nieuw, ook relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dat betekent dat een nieuw element of bevinding te maken moet hebben met vluchtelingschap of met ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dat moet worden beoordeeld naar het moment waarop verweerder het besluit neemt. Het gaat dus om de vraag of er op 7 juli 2018 sprake was van nieuwe elementen of bevindingen, die relevant zijn voor de beoordeling van de (vierde) asielaanvraag. Alles wat zich na 7 juli 2018 heeft afgespeeld is, voor de beoordeling van de vraag of verweerder het bestreden besluit mocht nemen, niet van belang. Daarmee kon verweerder immers, toen hij het bestreden besluit nam, geen rekening houden.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

13. Aan de eerste voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan. De asielaanvraag, die verzoekers op 6 juli 2018 hebben ingediend, is een derde opvolgende aanvraag, terwijl de eerdere twee opvolgende asielaanvragen definitief zijn afgewezen. Dat, zoals verzoekers hebben aangevoerd, de kinderen door verweerder ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld zelfstandig een eigen asielverzoek in te dienen maakt dit niet anders. Overigens zou een zelfstandige asielaanvraag van de kinderen, anders dan verzoekers kennelijk van oordeel zijn, ook worden beschouwd als een opvolgende aanvraag [2] . De eerdere asielaanvragen van verzoekers zijn immers mede ten behoeve van de kinderen ingediend en verweerder heeft bij de beoordeling toen ook de situatie van de kinderen betrokken.
14. Ook aan de tweede voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat bij de vierde asielaanvraag van verzoekers geen nieuwe relevante elementen en bevindingen aan de orde zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Etnisch Russische afkomst
14.1
Verzoekers hebben bij hun vierde asielaanvraag aangevoerd dat de kinderen niet kunnen terugkeren naar Oekraïne, omdat zij in verband met hun etnisch Russische afkomst zullen worden gediscrimineerd. Verzoekers hebben dit ook al aan de orde gesteld in de eerdere asielprocedures. Verweerder heeft daarover toen geoordeeld dat dit niet kan leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Daarover hebben verzoekers tot aan de hoogste rechter zonder succes geprocedeerd.
Medische problematiek van [verzoeker 3] en [verzoekster 5]
14.2
Verzoekers hebben bij hun vierde asielaanvraag aangevoerd dat [verzoeker 3] lijdt aan een psychische stoornis en een taalontwikkelingsstoornis heeft. Ter zitting is namens verzoekers verder naar voren gebracht dat [verzoekster 5] in de aanloop naar de uitzetting en door de uitzetting zelf naar Oekraïne psychische problemen heeft. Deze stellingen worden volgens verzoekers onderbouwd door de brief van 11 juli 2018 van [psycholoog] , een psycholoog die de kinderen in Oekraïne heeft gezien. Verzoekers hebben aangevoerd dat [verzoeker 3] en [verzoekster 5] in Oekraïne een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en fundamentele vrijheden (EVRM).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hierover terecht heeft gezegd dat de medische problematiek van de kinderen geen relevant element is voor de beoordeling van de asielaanvraag. De AbRvS [3] heeft immers geoordeeld dat de medische toestand van een vreemdeling geen reden is om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
Band met Nederland
14.3
Verzoekers hebben bij hun vierde asielaanvraag aangevoerd dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hun kinderen in Nederland zijn geboren, nooit in Oekraïne zijn geweest en ook de Oekraïense taal niet spreken.
Ook van dit element heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gezegd dat het niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dit zijn geen omstandigheden die te maken hebben met vluchtelingschap of met ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat verzoekers dit al eerder naar voren hebben gebracht bij de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de regeling langdurig verblijvende kinderen, die door verweerder is afgewezen. Verweerder heeft deze omstandigheden dus al eerder beoordeeld.
15. Nu aan beide voorwaarden uit artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb is voldaan, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op 7 juli 2018 mogen bepalen dat verzoekers de beslissing op hun vierde asielaanvraag niet in Nederland mochten afwachten. Daarom heeft het bezwaar tegen dit besluit geen redelijke kans van slagen.
16. Omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft verzoeker, verzoekster en [verzoekster 5] dus niet terug te halen naar Nederland, om hen in de gelegenheid te stellen de beslissing op hun vierde asielaanvraag hier af te wachten. Voor [verzoeker 3] en [verzoeker 4] , die inmiddels weer in Nederland zijn, geldt dat zij de beslissing op hun vierde asielaanvraag niet in Nederland mogen afwachten.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, nr Awb 18/3199 en 18/4974.
2.Zie AbRvS van 24 augustus 2018, rechtsoverweging 7.2. (ECLI:NL:RVS:2018:2815).
3.AbRvS van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733)