ECLI:NL:RBDHA:2018:1274
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf voor Marokkaanse eiser op grond van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko
Op 15 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak AWB 17/11873, waarin een Marokkaanse eiser in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De eiser had op 13 februari 2017 een visum aangevraagd om zijn familie te bezoeken en een bruiloft bij te wonen. De aanvraag werd op 31 januari 2017 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat de doelstellingen en omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd door de minister kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 19 oktober 2017 was de eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Visumcode en de relevante Europese regelgeving. De rechtbank oordeelde dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon stellen dat de eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko had, wat leidde tot de afwijzing van de visumaanvraag.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 15 januari 2018, door rechter mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. J.A.B. Koens. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.