Op 16 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van gereedschap dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en de diefstal van een snorfiets die toebehoorde aan [slachtoffer 2]. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Tijdens de zitting op 2 oktober 2018 heeft de officier van justitie, mr. G. van Geloven, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen en het bewijs in het dossier zorgvuldig gewogen. Een getuige heeft verklaard dat hij op 2 november 2017 twee mannen op een brommer heeft gezien die zich verdacht gedroegen en in een bus aan het prutsen waren. De politie heeft de mannen later staande gehouden en in de bus werd gereedschap aangetroffen. DNA-onderzoek heeft bevestigd dat het celmateriaal van de verdachte afkomstig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van het gereedschap, maar niet aan de diefstal van de snorfiets, omdat er onvoldoende bewijs was voor de wegnemingshandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard, aangezien deze vermoedelijk zijn gebruikt bij de diefstal.