ECLI:NL:RBDHA:2018:12724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na een ziekmelding op 19 oktober 2015, maar deze was door het Uwv geweigerd met ingang van 16 oktober 2017. Het bestreden besluit van 12 maart 2018, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de WIA-uitkering was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die de arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% hadden vastgesteld. Eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat hij niet lichamelijk was onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b terecht geen nadere medische informatie had opgevraagd, omdat er al voldoende gegevens beschikbaar waren. Eiser had geen overtuigend medisch bewijs geleverd dat de conclusies van de verzekeringsartsen weerlegde. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies voor eiser geschikt waren en dat hij in staat was om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de WIA-uitkering in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
16 oktober 2017 eiser een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 12 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van een tolk Pools. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was werkzaam als kwekerijmedewerker gedurende 42,92 uur per week als uitzendkracht. Hij heeft zich op 19 oktober 2015 ziekgemeld. Vervolgens is hem een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2
Met een aanvraag van 19 juli 2017 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering.
In het kader van deze aanvraag heeft op 15 augustus 2017 en 12 oktober 2017 een medische beoordeling plaatsgevonden. Op 31 augustus 2017 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 16 oktober 2017 eiser een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 16 oktober 2017 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. In het bestreden besluit is verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) gelet op diens rapport van 28 december 2017 van mening is dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct is en moet worden aangepast. Daarnaast is overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b de mening is toegedaan dat eiser, ook bij gewijzigde FML, de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties kan uitoefenen. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld op minder dan 35%, aldus verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 26 juli 2018 een rapport van de verzekeringsarts b&b van
16 juli 2018 overgelegd. Verweerder heeft zich op basis van dit rapport op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen.
Bij brief van 28 september 2018 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts b&b van 27 september 2018 overgelegd. Op basis van dit rapport is verweerder van mening dat de op 20 september 2018 overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie opleveren en geen argument vormen om eiser met betrekking tot de datum in geding verdergaand of anders beperkt te achten.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat hij door de verzekeringsarts b&b niet lichamelijk is onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de neurochirurg M.T. Tonk van het HMC. Voorts is volgens eiser sprake van een motiveringsgebrek, omdat de verzekeringsarts enerzijds de stelling van eiser onderschrijft dat hij zich zelden in staat acht normaal te functioneren en anderzijds van mening is dat sprake is van een geringe mate van arbeidsongeschiktheid en geen reden ziet om een urenbeperking aan te nemen. Gelet op het dagverhaal van eiser bestaat voor een urenbeperking zeker aanleiding. Eiser stelt veel pijn in zijn rug, rechterbeen, heup en rechterarm te hebben. Verweerder heeft naar zijn mening onvoldoende oog gehad voor zijn beperkingen en heeft zijn belastbaarheid overschat. Verder stelt eiser dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Hij acht de functies productiemedewerker industrie, samensteller elektronisch apparatuur en machinaal metaalbewerker ongeschikt, omdat die functies voornamelijk zittend worden uitgevoerd. Verder komt er hand- en armtrilling in de functie textielproductenmaker voor, die de belastbaarheid van eiser te boven gaat.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van de behandelend neuroloog en een journaal van de huisarts overgelegd.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 15 augustus 2017 zowel lichamelijk als psychisch onderzoek bij eiser verricht en aan de hand van zijn bevindingen een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. Deze verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 12 oktober 2017 informatie opgevraagd bij de behandelend anesthesioloog en diens brief van 27 september 2017 ontvangen. Deze informatie bevestigt volgens de verzekeringsarts de conclusies in zijn rapport van 15 augustus 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 28 december 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet dat en waarom de primaire medische beoordeling niet kan worden gehandhaafd. Deze arts heeft aanleiding gezien om beperkingen toe te voegen. De gewijzigde belastbaarheid is vastgelegd in de FML van 29 december 2017. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om nadere medische gegevens op te vragen, omdat hij reeds beschikte over actuele medische informatie van de anesthesioloog. Verdere informatie van de neurochirurg acht de verzekeringsarts b&b blijkens zijn rapport van 16 juli 2018 niet van belang in het kader van de belastbaarheidsbepaling omdat hij daarvoor al voldoende informatie voorhanden had. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b in dit rapport aangegeven dat hij de klachten van doofheid aan de rechterarm heeft aangenomen en om die reden geen informatie bij de poli neurologie van het HMC Bronovo hoefde op te vragen. De rechtbank kan die argumentatie volgen. Dat geen nadere medische informatie is opgevraagd, acht de rechtbank gezien het voorgaande dan ook niet onzorgvuldig.
Voorts heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien eiser te onderzoeken, omdat volgens hem het feitencomplex goed gedocumenteerd is, het bezwaar van eiser helder is en een lichamelijk onderzoek slechts de situatie na de datum in geding in kaart kan brengen.
Dat geen nader lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank gezien het voorgaande evenmin onzorgvuldig. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat, mede naar aanleiding van het medicatiegebruik van eiser en hetgeen eiser op de hoorzitting heeft aangegeven, aanleiding bestaat om extra beperkingen aan te nemen in de FML op het gebied van persoonlijk functioneren en statische houdingen (beoordelingspunten 5.1 en 5.11). De verzekeringsarts b&b heeft gelet op het medisch feitencomplex plausibel geacht dat eiser niet langer dan een half uur kan staan, zitten, lopen of liggen, waardoor hij telkens van positie moet wisselen. In de FML van 29 december 2017 is onder aspect 5.2 aangegeven dat eiser zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag kan zitten, mits met voldoende vertreden.
5.3
De rechtbank stelt vast dat eiser tegenover het standpunt van verweerder bij herhaling heeft aangegeven ten gevolge van zijn klachten niet te kunnen werken. Een klacht kan echter op grond van de wet- en regelgeving pas mee worden genomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat medische gegevens ontbreken die het aannemen van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen aangegeven rechtvaardigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsarts b&b daaromtrent in zijn rapport van 27 september 2018 voor onjuist te houden.
5.4
Ingevolge de Standaard verminderde arbeidsduur die verweerder hanteert, is een urenbeperking slechts in drie situaties aan de orde te weten: op energetische gronden, op grond van verminderde beschikbaarheid en uit preventief oogpunt
.In dat licht bezien acht de rechtbank de door eiser gestelde noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking omdat hij zich zelden in staat acht normaal te functioneren, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank onderschrijft op basis van het dossier het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen van de in de Standaard verminderde arbeidsduur genoemde situaties op eiser van toepassing is. Eiser heeft ook in beroep geen medische informatie van bijvoorbeeld een verzekeringsgeneeskundige in het geding gebracht die maakt dat de bevindingen van de verzekeringsarts b&b op dit punt voor onjuist moeten worden gehouden.
5.5
Daarom kan de conclusie worden getrokken dat eiser tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop verweerder zich baseert, geen overtuigend en onderbouwd medisch oordeel heeft gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Gezien het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.1
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267050), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122). De arbeidsdeskundige b&b heeft blijkens zijn rapport van 12 maart 2018 toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Zo heeft hij hierin toegelicht dat wordt voldaan aan het aspect “afwisseling van houdingen” (5.9.0). Ten aanzien van de gestelde hand- en armtrilling in de functie textielproductenmaker heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat eiser ten aanzien van die trillingen niet beperkt is geacht. De rechtbank ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd geen (op medisch objectieve gronden gebaseerde) reden deze toelichting voor onjuist te houden. Gelet op het verhandelde ter zitting is evenmin gebleken dat verweerder bij de functieduiding van een onjuist opleidingsniveau is uitgegaan. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks enkele overschrijdingen van de belastbaarheid die zich in iedere geduide functie voordoen.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn, waarmee hij ongeveer 98% van het voor hem geldende maatmanloon kan verdienen, zodat hij in staat is meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen.
7. Het vorenstaande betekent dat hetgeen eiser heeft aangevoerd het bestreden besluit niet kan aantasten en aan eiser door verweerder aldus terecht en op goede gronden met ingang van 16 oktober 2017 een WIA-uitkering is geweigerd.
8. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.