In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na een ziekmelding op 19 oktober 2015, maar deze was door het Uwv geweigerd met ingang van 16 oktober 2017. Het bestreden besluit van 12 maart 2018, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de WIA-uitkering was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die de arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% hadden vastgesteld. Eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat hij niet lichamelijk was onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren.
De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b terecht geen nadere medische informatie had opgevraagd, omdat er al voldoende gegevens beschikbaar waren. Eiser had geen overtuigend medisch bewijs geleverd dat de conclusies van de verzekeringsartsen weerlegde. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies voor eiser geschikt waren en dat hij in staat was om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de WIA-uitkering in stand.