ECLI:NL:RBDHA:2018:12712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
NL 18.14490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en de toepassing van het arrest Z.Zh. en I.O. in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Albanees, had een terugkeerbesluit ontvangen op 1 augustus 2018, waarin hem werd meegedeeld dat hij de Europese Unie binnen 28 dagen diende te verlaten. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en direct na de zitting mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De staatssecretaris had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat hij een gevaar vormde voor de openbare orde vanwege een gepleegd strafbaar feit. Eiser bevond zich nog in zijn vrije termijn, maar deze was geëindigd door zijn strafrechtelijke aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om te concluderen dat eiser zich mogelijk zou onttrekken aan het toezicht, gezien zijn gebrek aan een vaste woon- en verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan.

Eiser voerde aan dat hij onterecht als onrechtmatig verblijfend werd beschouwd en dat het arrest Z.Zh. en I.O. van toepassing had moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris het arrest op goede gronden niet had betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14490
V-nummer: [V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 oktober 2018 in de zaak tussen

[V-nummer] ,

geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen dient te verlaten (het bestreden besluit).
Op 6 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak aan de orde gesteld op de zitting van 15 oktober 2018. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Na afloop van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, nader toegelicht in het verweerschrift, vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en de Europese Unie binnen 28 dagen moet verlaten. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser een gevaar is voor de openbare orde in verband met een gepleegd strafbaar feit. Eiser zat nog in zijn vrije termijn, maar die is geëindigd toen hij strafrechtelijk werd aangehouden. Daarnaast bestaat een risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht, omdat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft noch beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij onrechtmatig in Nederland heeft verbleven. Eiser voert hiertoe aan dat hij de Albanese nationaliteit bezit en dat uit zijn paspoort blijkt dat hij de vrije termijn van 90 dagen niet heeft overschreden. Verweerder had, gelet op het arrest Z.Zh. en I.O. [1] , moeten motiveren waarom sprake is van een actueel en daadwerkelijk gevaar voor de openbare orde. Ook bestaan volgens eiser geen concrete aanwijzingen voor de stelling van verweerder dat eiser niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen. De afwezigheid van een vast woon- of verblijfplaats kan evenmin aan hem worden tegengeworpen omdat dit geen vereiste is van artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000.
4. De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat eiser een Albanees biometrisch paspoort heeft en daarom is vrijgesteld van de visumplicht. Ook staat niet ter discussie dat eiser voor het door hem gepleegde strafbare feit nog in zijn vrije termijn zat. De vraag is of eisers vrije termijn is geëindigd vanwege het gepleegde strafbare feit. De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft over dit onderwerp prejudiciële vragen gesteld. [2] Die vragen zijn nog niet beantwoord. De Afdeling heeft in de verwijzingsuitspraak gemotiveerd een voorlopig oordeel gegeven in rechtsoverweging 6.1. en verder. Naar het voorlopig oordeel van de Afdeling kan niet zonder meer uit onder andere het arrest Z.Zh. en I.O., worden afgeleid dat voor de vaststelling dat het verblijf in de vrije termijn op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode is geëindigd omdat een vreemdeling wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, is vereist dat verweerder motiveert dat de persoonlijke gedragingen van de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Hoewel het een voorlopig oordeel betreft van de Afdeling, ziet de rechtbank vooralsnog voldoende aanknopingspunten om van dit voorlopige oordeel uit te gaan. Eiser heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn geval de Z.Zh en I.O motivering toch zou moeten worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het Z.Zh. en I.O.-arrest dan ook op goede gronden niet betrokken bij zijn besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Vervolgens moet worden beoordeeld of, zoals verweerder stelt, sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken omdat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Gelet op de motivering in het verweerschrift en eisers verklaringen in het proces-verbaal van 1 augustus 2018 heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op dit standpunt mogen stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier, op 15 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2015:377.