6.2Ten aanzien van de gevraagde ontheffing voor het kassencomplex aan [adres 3] stelt GS zich op het standpunt dat artikel 2.3.2, derde lid, van de Verordening tot doel heeft overbodige kassen te saneren, omdat de aanwezigheid van kassen zich veelal niet verdraagt met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
Alternatief gebruik van kassencomplexen doorkruist het beleid om teeltfuncties te concentreren binnen glastuinbouwgebieden. Het (tijdelijk) legaliseren van caravanstallingen in kassen maakt sanering van de kassen minder waarschijnlijk en is vanuit provinciale optiek dus onwenselijk. Voorts ligt het kassencomplex in een gebied waarvoor op de kaart van het Programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland een indicatieve aanduiding is opgenomen met het oog op een eventuele mogelijke toekomstige bovenregionale behoefte aan bedrijventerreinen. Of, waar en wanneer die ontwikkeling binnen het zoekgebied zou moeten plaatsvinden is nog onduidelijk en nut en noodzaak moeten nog worden aangetoond. Of (tijdelijke) legalisering van de caravanstallingen een belemmering vormt voor een mogelijke toekomstige provinciaal voorziene ruimtelijke ontwikkeling kan nog niet met zekerheid worden vastgesteld, maar is op basis van de huidige inzichten waarschijnlijk.
In de gemeentelijke structuurvisie is het gebied op de middellange termijn bestemd voor woningbouw. In de tussentijd wenst de gemeente Zuidplas de kassencomplexen nuttig te gebruiken als caravanstallingen. Artikel 2.3.2, derde lid, van de Verordening belemmert de door de gemeente op korte termijn gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De beperking is volgens GS echter onvoldoende zwaarwegend om ontheffing te verlenen. Op de langere termijn zijn er immers zowel gemeentelijke (woningbouw) als provinciale (bedrijventerrein) perspectieven op ruimtelijke ontwikkeling. Voor beide functies heeft sanering van de kassen sterk de voorkeur. De activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd bemoeilijkt die sanering en is daarom ongewenst.
Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De caravanstalling voorziet niet in een bijzonder dringende maatschappelijke behoefte en kan evenmin worden aangemerkt als een ontwikkeling die uit een oogpunt van innovatie bijzonder en gewenst is, aldus GS.
7. Eisers voeren aan dat de weigeringen van de ontheffingen door GS nog niet onherroepelijk zijn. Verweerder had de beslissingen op de bezwaren van derde-partijen onder 1 tot dat moment moeten opschorten. Eisers betogen voorts dat de caravanstallingen voorzien in een zwaarwegende maatschappelijke behoefte omdat een grote vraag bestaat naar goede en betaalbare stallingen van recreatieve aanhangers. Er wordt daarom voldaan aan de uitzonderingsgrond van artikel 2.1.5, derde lid, van de Verordening.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat GS onvoldoende heeft gemotiveerd waarom tijdelijke legalisering van het gebruik van de kassencomplexen als caravanstallingen een belemmering vormt voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de percelen. Zoals ook in de weigering van de ontheffingen is vermeld, is onduidelijk of, waar en wanneer een eventueel bovenregionaal bedrijventerrein zal worden gerealiseerd en is bovendien thans sprake van overaanbod aan bedrijventerreinen. Dit is een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening. In afwachting van herontwikkeling van het gebied is de gemeente Zuidplas voornemens de percelen nuttig te laten gebruiken. Het aangevraagde gebruik van de kassen als caravanstallingen past in dat beleid. Artikel 2.3.2, derde lid, van de Verordening leidt dus tot onevenredige belemmering van de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het zeer onzekere toekomstige provinciale belang weegt niet op tegen het belang van verweerder en eisers bij verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
8. Naar het oordeel van de rechtbank staat geen rechtsregel eraan in de weg dat de omgevingsvergunningen worden geweigerd voordat de besluiten tot weigering van de ontheffingen onherroepelijk zijn. De rechtbank volgt eisers evenwel in hun betoog ter zitting dat de bestreden besluiten van 7 oktober 2016 prematuur zijn genomen omdat GS pas op 15 november 2016 heeft beslist op de ontheffingsverzoeken. Uit artikel 2.27, vijfde lid, van de Wabo volgt namelijk dat de verklaring (ontheffing) moet worden vermeld bij de beschikking op de aanvraag.
Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de bestreden besluiten pas konden worden genomen nadat GS op de ontheffingsverzoeken van verweerder had beslist. Nu na de bestreden besluiten alsnog op de ontheffingsverzoeken is besloten, ziet de rechtbank aanleiding deze besluiten bij de beoordeling van de beroepen te betrekken. Omdat niet is gebleken dat eisers zijn benadeeld door de handelwijze van verweerder, passeert de rechtbank het gebrek in de bestreden besluiten met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het betoog van eisers dat de uitzonderingsgrond van artikel 2.1.5, derde lid, van de Verordening van toepassing is, slaagt niet. Niet valt in te zien dat het tijdelijk gebruik van kassencomplexen voor het stallen van caravans kan worden aangemerkt als een zwaarwegend algemeen belang.