2.3Behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure
(…)
De conclusie dat een aanvraag niet als kennelijk ongegrond kan worden afgedaan, niet niet- ontvankelijk kan worden verklaard of in behandeling dient te worden genomen in de AA, dient uiterlijk na het nader gehoor te worden genomen, maar kan soms ook al worden genomen na het eerste gehoor.
2.1.2In paragraaf C1/2.5 van de Vc is voor zover van belang het volgende bepaald:
(…)
Voortzetting grensprocedure
De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het
nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.
In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het eerste gehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld:
indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven.
2.1.3In artikel 3.118 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zoals die ook reeds gold ten tijde van indiening van de asielaanvraag alsmede ten tijde van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, is het volgende bepaald:
1.
Indien Onze Minister voornemens is om:
de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen na ommekomst van de in artikel 3.110, eerste of tweede lid, genoemde termijn;
de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, of
de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet, af te wijzen, terwijl de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6, 6a, 59a of 59b van de Wet en de vrijheidsontneming voortduurt, wordt het schriftelijk voornemen daartoe uitgereikt of toegezonden.
2.
De artikelen 3.117, zesde tot en met achtste lid, en 3.116, vijfde en zesde lid, zijn van toepassing. Indien de aanvraag wordt behandeld in een grensprocedure en sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, bedraagt de in artikel 3.117, zesde lid, bedoelde termijn een week.
2.1.4De rechtbank overweegt allereerst dat uit paragraaf C1/2.5 van de Vc volgt dat verweerder gedurende de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend dient af te wegen of de asielaanvraag zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451), volgt dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van een vreemdeling. Daaronder valt dat een vreemdeling in ieder geval dient te worden gehoord over zijn/haar asielverzoek. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoeken of sprake is van tegenstrijdigheden in het relaas, van een veilig derde land of van een mogelijke Dublinclaim. Of verweerder die beoordeling voldoende voortvarend ter hand neemt, kan slechts terughoudend worden getoetst in deze procedure. Slechts wanneer evident is dat de aanvraag niet meer in de grensprocedure kan worden afgedaan, bijvoorbeeld als vaststaat dat de termijn van 28 dagen zal worden overschreden, kan hieraan in deze procedure een conclusie ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel worden verbonden. Hiervan is in dit geval niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
2.1.5Het betoog van eiser dat vaststaat dat de asielaanvraag niet binnen de geldende termijn van vier weken kan worden afgedaan, nu een zienswijze termijn geldt van twee weken, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op artikel 3.118, tweede lid, juncto artikel 3.117, zesde lid, van het Vb, waaruit volgt dat in dit geval een zienswijze termijn geldt van één week. De rechtbank wijst daarnaast voorts op de stelling van verweerder ter zitting dat, indien niet binnen vier weken in de grensprocedure op de asielaanvraag van eiser wordt beslist, hij in de verlengde asielprocedure zal worden opgenomen.
2.1.6Voor zover eiser stelt dat uiterlijk ten tijde van het nader gehoor van 9 oktober 2018 (of de dag erna) op basis van de tijdens het nader gehoor verkregen informatie door verweerder beoordeeld dient te worden of afdoening binnen de grensprocedure mogelijk is, volgt de rechtbank dit betoog niet. Uit de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven, alsmede de inhoud van de brieven van verweerder van 10 oktober 2018 en 11 oktober 2018 gericht aan eiser, blijkt (voldoende) dat verweerder de relevante informatie om die beoordeling te kunnen maken nog niet volledig heeft kunnen vergaren dan wel vergaard heeft en dat op grond van het nader gehoor en het eerste gehoor, nog niet de conclusie kan worden getrokken dat de aanvraag (evident) niet binnen de grensprocedure kan worden afgedaan. Hierbij is van belang dat met name de geloofwaardigheid van het relaas en daarbij de vraag naar tegenstrijdigheden in het relaas, nog aanvullend onderzoek vergt. In dit geval heeft verweerder derhalve, conform het bepaalde in paragraaf C1/2.5 van de Vc, kunnen afwijken van het uitgangspunt dat uiterlijk na het nader gehoor wordt beoordeeld en kenbaar wordt gemaakt aan de vreemdeling of zijn asielaanvraag verder in de grensprocedure kan worden behandeld.
2.1.7Met betrekking tot het betoog van eiser dat verweerder de asielaanvraag niet voortvarend behandelt, omdat het aanvullend gehoor pas op 17 oktober 2018 (een week na het nader gehoor), zal plaatsvinden en dit toe te rekenen is aan verweerder, overweegt de rechtbank dat ook dat betoog niet wordt gevolgd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder een dag na het nader gehoor kenbaar heeft gemaakt dat er een aanvullend gehoor zal plaatsvinden. Verweerder heeft de beoordeling of hij over volledige informatie beschikt om de vraag te kunnen beantwoorden of de asielaanvraag van eiser zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure, derhalve snel na het voltooien van het nader gehoor verricht. In dat licht bezien en in het licht bezien van hetgeen hiervoor is overwogen onder