ECLI:NL:RBDHA:2018:12500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement naar schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw handelen en gebrek aan inzicht in verplichtingen
Op 22 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die zijn faillissement wilde opheffen en tegelijkertijd de schuldsaneringsregeling wilde aanvragen. De verzoeker, geboren in 1989 in China en vennoot van de vennootschap onder firma [X] V.O.F., had op 26 april 2018 een verzoek ingediend. Het faillissement van de verzoeker was op eigen aangifte uitgesproken op 12 december 2017, met mr. W.J. Don als rechter-commissaris en mr. S. van Wijk als curator. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2018 waren zowel de verzoeker als de curator aanwezig. De curator had negatief geadviseerd over de omzetting van het faillissement naar de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek alleen kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de verzoeker te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank constateerde dat de verzoeker aanzienlijke schulden had bij de Belastingdienst en dat hij nieuwe schulden had gemaakt, waaronder een schuld aan Stedin in verband met een hennepkwekerij in zijn woning. Dit gedrag werd niet als te goeder trouw beschouwd.
Daarnaast werd vastgesteld dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in staat zou zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Hij had geen werk en had niet aangetoond dat hij actief op zoek was naar werk. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende inzicht had in de schuldsaneringsregeling en dat hij niet gemotiveerd was om zijn financiële situatie te verbeteren. Om deze redenen werd het verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.